Examples of using "'i'" in a sentence and their dutch translations:
Ik kwam, ik zag, ik overwon.
Ik kwam, ik zag, ik overwon.
- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het door heb.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.
Ik wou dat ik het kon.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.
Ik geloof dat ik het heb verstaan.
Ik denk, dus ik ben.
Ik kwam, ik zag, ik overwon.
Ik kwam, ik zag, ik overwon.
Ik riep.
Ik denk.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.
Ik begrijp het.
Ik wilde dat ik was wat ik was toen ik wilde dat ik was wat ik ben.
Ik denk, dus ik ben.
Ik geloof dat ik het heb verstaan.
Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik denk, dus ik ben.
- Ik denk, dus ik besta.
- Ik denk dat ik tendinitis heb.
- Ik denk dat ik een peesontsteking heb.
Ik doe dat alvast.
Ik denk dat ik het kan.
- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik geloof dat ik het heb begrepen.
Ik ben.
Ik begrijp het!
Ik weet het.
- Ik beloof het.
- Ik beloof het je.
Ik belde.
Ben ik soms niet gekomen?
Kan ik?
Ik liep.
Ik debatteerde.
Ik stopte.
Ik geloof dat ik flauwviel.
Ik weet het, ik weet het.
Ik ben het ermee eens.
- Ik stap op.
- Ik neem ontslag.
Ik heb gelachen.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
Ik maakte bezwaar.
Ik weet het.
- Ik glimlachte.
- Ik heb geglimlacht.
Ik dacht dat ik u hoorde.
Ik dacht dat ik je begreep.
Ik beloof dat ik niet zal kijken.
- Ik weet dat ik het heb ingepakt.
- Ik weet dat ik het erin heb gestopt.
Ik denk dat ik hulp nodig heb.
Eigenlijk zou ik het moeten vragen, hè?
- Ik wenste dat ik rijk was.
- Ik zou rijk willen zijn.
- Was ik maar rijk.
Ik geef toe dat ik dat doe.
- Begrepen.
- Ik begreep het.
- Ik heb het verstaan.
Misschien kan ik proberen.
Ik had langer kunnen wachten, denk ik.
Ik zal het heus niet doorvertellen.
Ik verloor het bewustzijn.
Dat begrijp ik.
Ik geef het op.
- Ik herinner me dat.
- Ik weet het nog.
Ik geef me over.
- Ik geloof dat ik het heb verstaan.
- Ik geloof dat ik het heb begrepen.
Ik hoop dat ik het kan doen.
Ik wou dat ik opnieuw jong was.
- Ik vind wiskunde leuk.
- Ik hou van wiskunde.
Ik hou van voetbal.
Ik begrijp het maar ik ben het er niet mee eens.