Translation of "Won" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Won" in a sentence and their dutch translations:

- You've won!
- You've won.
- You have won.

- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!

- You've won!
- You've won.

- Je hebt gewonnen!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!

- You've won!
- You won!

U heeft gewonnen!

- You've won!
- You win!
- They won!
- You won!

U heeft gewonnen!

- I have won.
- I won.

Ik heb gewonnen.

- I have won.
- I've won.

Ik heb gewonnen.

- Mary won.
- Mary has won.

- Maria won.
- Maria heeft gewonnen.

- You've won.
- You have won.

- Je hebt gewonnen.
- Jullie hebben gewonnen.

- You've won!
- You've won.
- You win!

- Je hebt gewonnen!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!

- You've won!
- You win!
- You won!

Je hebt gewonnen!

They won.

Zij wonnen.

Who won?

- Wie won er?
- Wie heeft gewonnen?

Tom won.

Tom won.

I won!

Ik heb gewonnen!

We won.

We wonnen.

We've won!

We hebben gewonnen!

You won.

Jullie hebben gewonnen.

You won?

Heb je gewonnen?

He won.

Hij heeft gewonnen.

- I should've won.
- I should have won.

Ik had moeten winnen.

- I'm happy we won.
- I'm glad we won.

Ik ben blij dat we hebben gewonnen.

- We won the contest!
- We won the contest.

We hebben de wedstrijd gewonnen.

- You've won her heart.
- You've won his heart.

- Je hebt haar hart gewonnen.
- Je won haar hart.
- Je won zijn hart.
- Je hebt zijn hart gewonnen.

Which side won?

Welke kant heeft gewonnen?

The girls won.

- De meiden wonnen.
- De meisjes wonnen.

I have won.

Ik won.

The populists won.

De populisten hebben gewonnen.

Which team won?

Welk team heeft gewonnen?

He probably won.

Hij heeft waarschijnlijk gewonnen.

Pretend you've won.

Doe alsof u gewonnen hebt.

I almost won.

Ik was bijna gewonnen.

- I've won first prize!
- I won the first prize.

Ik heb de eerste prijs gewonnen.

- I'm glad that Tom won.
- I'm glad Tom won.

Ik ben blij dat Tom heeft gewonnen.

- Our team won their match yesterday.
- Our team won yesterday.

Ons team heeft gisteren gewonnen.

Tom won the competition.

Tom won de wedstrijd.

I won the lottery.

Ik won de lotto.

Tom won the bet.

Tom won de weddenschap.

He won the lottery.

- Hij won de loterij.
- Hij heeft de loterij gewonnen.

You've won her heart.

- Je hebt haar hart gewonnen.
- Je won haar hart.

Tom won the lottery.

Tom won de loterij.

Tom won the race.

Tom won de wedloop.

I'm glad we won.

Ik ben blij dat we hebben gewonnen.

- You've won!
- You win!

- Jij wint!
- U wint!
- Jullie winnen!
- Je hebt gewonnen!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!

I won first place.

Ik ben eerste geworden.

We won the battle.

We hebben het gevecht gewonnen.

Our team won yesterday.

Ons team heeft gisteren gewonnen.

I've won the race.

Ik heb de race gewonnen.

She won an award.

Zij heeft een prijs gewonnen.

Tom won the prize.

Tom heeft de prijs gewonnen.

Tom wondered who won.

Tom vroeg zich af wie er had gewonnen.

Tom wishes he'd won.

Tom zou willen dat hij gewonnen had.

I wonder who won.

Ik vraag me af wie er heeft gewonnen.

Who won the competition?

Wie won de competitie?

You've won his heart.

- Je won zijn hart.
- Je hebt zijn hart gewonnen.

She won a medal.

Ze won een medaille.

She won the bet.

Ze heeft de weddenschap gewonnen.

- He won the race easily.
- He won the race with ease.

Hij heeft de wedren gemakkelijk gewonnen.

- We have already won this battle.
- We've already won this battle.

We hebben het gevecht gewonnen.

- Tom told me he won.
- Tom told me that he won.

Tom zei me dat hij had gewonnen.

- The Russians won, as everyone expected.
- Like everyone expected, the Russians won.

Zoals algemeen verwacht, wonnen de Russen.

- I won the lottery.
- I've won the lottery.
- I've hit the lottery.

Ik won de lotto.

Harvard won just four times.

won Harvard slechts vier keer.

Our team won the game.

Ons team heeft de wedstrijd gewonnen.

Which team won the game?

Welk team heeft de wedstrijd gewonnen?

He won the race again.

Hij won de race opnieuw.

We won the bronze medal.

Wij wonnen de bronzen medaille.

I won the gold medal.

Ik won de gouden medaille.

They won the silver medal.

Ze wonnen de zilveren medaille.