Examples of using "Won" in a sentence and their dutch translations:
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!
- Je hebt gewonnen!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!
U heeft gewonnen!
U heeft gewonnen!
Ik heb gewonnen.
Ik heb gewonnen.
- Maria won.
- Maria heeft gewonnen.
- Je hebt gewonnen.
- Jullie hebben gewonnen.
- Je hebt gewonnen!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!
Je hebt gewonnen!
Zij wonnen.
- Wie won er?
- Wie heeft gewonnen?
Tom won.
Ik heb gewonnen!
We wonnen.
We hebben gewonnen!
Jullie hebben gewonnen.
Heb je gewonnen?
Hij heeft gewonnen.
Ik had moeten winnen.
Ik ben blij dat we hebben gewonnen.
We hebben de wedstrijd gewonnen.
- Je hebt haar hart gewonnen.
- Je won haar hart.
- Je won zijn hart.
- Je hebt zijn hart gewonnen.
Welke kant heeft gewonnen?
- De meiden wonnen.
- De meisjes wonnen.
Ik won.
De populisten hebben gewonnen.
Welk team heeft gewonnen?
Hij heeft waarschijnlijk gewonnen.
Doe alsof u gewonnen hebt.
Ik was bijna gewonnen.
Ik heb de eerste prijs gewonnen.
Ik ben blij dat Tom heeft gewonnen.
Ons team heeft gisteren gewonnen.
Tom won de wedstrijd.
Ik won de lotto.
Tom won de weddenschap.
- Hij won de loterij.
- Hij heeft de loterij gewonnen.
- Je hebt haar hart gewonnen.
- Je won haar hart.
Tom won de loterij.
Tom won de wedloop.
Ik ben blij dat we hebben gewonnen.
- Jij wint!
- U wint!
- Jullie winnen!
- Je hebt gewonnen!
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!
Ik ben eerste geworden.
We hebben het gevecht gewonnen.
Ons team heeft gisteren gewonnen.
Ik heb de race gewonnen.
Zij heeft een prijs gewonnen.
Tom heeft de prijs gewonnen.
Tom vroeg zich af wie er had gewonnen.
Tom zou willen dat hij gewonnen had.
Ik vraag me af wie er heeft gewonnen.
Wie won de competitie?
- Je won zijn hart.
- Je hebt zijn hart gewonnen.
Ze won een medaille.
Ze heeft de weddenschap gewonnen.
Hij heeft de wedren gemakkelijk gewonnen.
We hebben het gevecht gewonnen.
Tom zei me dat hij had gewonnen.
Zoals algemeen verwacht, wonnen de Russen.
Ik won de lotto.
won Harvard slechts vier keer.
Ons team heeft de wedstrijd gewonnen.
Welk team heeft de wedstrijd gewonnen?
Hij won de race opnieuw.
Wij wonnen de bronzen medaille.
Ik won de gouden medaille.
Ze wonnen de zilveren medaille.