Translation of "Moest" in Spanish

0.019 sec.

Examples of using "Moest" in a sentence and their spanish translations:

Hij moest rusten.

Él necesitaba descansar.

Ik moest gaan.

Tuve que ir.

Ik moest overgeven.

Vomité.

Ik moest werken.

Tuve que trabajar.

Dat moest ik loslaten.

Tuve que renunciar.

Ik moest radicaal veranderen.

Necesitaba un cambio radical.

Ik moest alles leren.

Necesitaba aprender todo.

Dat moest ík zeggen!

¡Esa es mi frase!

Wat moest worden bewezen.

Lo que se quería demostrar.

Ik moest weer liegen.

Tuve que mentir de nuevo.

Ik moest het proberen.

Tenía que probar.

Ik moest adem gaan halen.

Pero debía respirar.

Ik moest naar Amerika gaan.

Tuve que ir a América.

Ik moest een tijdje wachten.

Me dijeron que aguardara un momento.

Ik moest op zondag werken.

Tenía que trabajar los domingos.

Hij moest de prinses redden.

Tenía que salvar a la princesa.

Ik moest een auto huren.

- Tuve que alquilar un carro.
- Tuve que alquilar un auto.

Ze moest haar zus verzorgen.

- Ella tenía que cuidar de su hermana.
- Ella tuvo que cuidar de su hermana.

Ik moest een keuze maken.

Tuve que hacer una elección.

Ik moest mijn afspraak uitstellen.

Tuve que posponer mi cita.

De operatie moest geheim blijven.

La operación tenía que mantenerse en secreto.

Toms arm moest geamputeerd worden.

Le tuvieron que amputar el brazo a Tom.

- Hij moest het dagenlang zonder eten doen.
- Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.

Él debió arreglárselas durante días sin alimentos.

- Ik vond dat ik dat moest doen.
- Ik dacht dat ik dat moest doen.

Pensé que tenía que hacerlo.

Dus moest ik een keuze maken.

Tenía que tomar una decisión.

moest ik de nieuwe realiteit accepteren.

tuve que aceptar mi nueva realidad.

Dus miljoenen jaren lang moest ze...

Así que, durante millones de años,

Ik moest kiezen tussen die twee.

Tuve que escoger entre los dos.

Hij moest zelfs op zondag werken.

Tiene que trabajar incluso en domingo.

Niemand wist wat hij moest zeggen.

Nadie sabía qué decir.

Ik wist dat ik moest komen.

Sabía que tenía que venir.

Anna moest zich haasten deze morgen.

- Ana debió apurarse esta mañana.
- Ana tenía prisa esta mañana.

Ik moest er gisteren heen gaan.

Tenía que ir ahí ayer.

Tom moest een moeilijke keuze maken.

- Tom tuvo que hacer una difícil elección.
- Tom tuvo que tomar una difícil decisión.

- De vrouw heeft gedaan wat ze moest doen.
- De vrouw deed wat ze moest doen.

La mujer hizo lo que debía hacer.

Waardoor ik mijn start-up moest opheffen.

yo tenía un negocio universitario, el cual tuve que cerrar debido al colapso

Ik moest gewoon op mijn rechtervoet steunen.

Solo tenía que apoyar el pie derecho.

Een bericht moest aan drie zaken voldoen:

El mensaje inicial tenía que tener tres cosas:

Maar ik moest en zou het weten.

Pero tenía que saberlo. Deseaba saberlo.

En daar moest ik het mee doen

y tuve que lidiar con ellos,

En ik moest in de zee zijn.

Y la única forma en que podía hacerlo era en este océano.

Ik moest te voet naar huis gaan.

Tuve que irme a la casa a pie.

Ik vond dat ik dat moest doen.

Pensé que tenía que hacerlo.

Tom zei dat hij naar bed moest.

Tom dijo que tenía que ir a la cama.

De arm van Tom moest worden afgezet.

- A Tom le tuvieron que amputar el brazo.
- Le tuvieron que amputar el brazo a Tom.

Takuya zei dat ik meteen moest beginnen.

Takuya me dijo que empezara de una vez.

Hij moest het landgoed verkopen wegens schulden.

Él tuvo que vender la granja por deudas.

- Ik moest overgeven.
- Ik heb uiteindelijk overgegeven.

- Acabé vomitando.
- Vomité.

Ik moest het voor half drie doen.

Tenía que hacerlo antes de las dos y media.

Ik moest Tom een beetje geld geven.

Tuve que darle un poco de dinero a Tom.

Ik moest naar de afdeling spoedgevallen gaan.

Tuve que ir a urgencias.

Ge hebt gedaan wat ge moest doen.

Hiciste lo que tenías que hacer.

Tom zei dat ik hier moest wachten.

Tom me dijo que esperara aquí.

Ik moest kiezen tussen A en B.

Yo tuve que elegir entre A y B.

Ik moest zelf naar het ziekenhuis rijden.

Tuve que conducir yo mismo al hospital.

- Hoewel het regende, moest ik toch naar buiten gaan.
- Hoewel het regende, moest ik toch naar buiten.

A pesar de que llovía, debía ir afuera.

En op het moment dat hij moest aftreden,

Y en el momento en el que tenía que dejar el cargo

Ik wist dat ik moest reageren, maar hoe?

Y supe que tenía que reaccionar, pero ¿cómo?

Maar mijn familie wist niet hoe dit moest.

Pero mi familia no supo hacer eso.

Het moest ook in massa te fabriceren zijn,

También debía ser de manufacturación masiva,

Ik moest de hele dag in bed blijven.

Me tuve que quedar en la cama todo el día.

Door plotselinge ziekte moest ze haar afspraak afzeggen.

Una repentina enfermedad la forzó a cancelar su cita.

Ik moest hem helpen met het huishoudelijk werk.

Tenía que ayudar con las tareas domésticas.

Ik moest lopen, omdat er geen taxi's waren.

Tuve que caminar porque no había taxis.

Ze zei dat ik moest ophouden met roken.

Ella dijo que yo debería dejar de fumar.

Ik heb hem gezegd wat hij moest doen.

- Le dije a ella lo que hay que hacer.
- Le dije lo que tenía que hacer.

Waarom moest hij zo lang op jou wachten?

¿Por qué te tuvo que esperar por tanto rato?

- Dat moest ík zeggen!
- Dat was mijn zin!

¡Esa es mi frase!

De vrouw heeft gedaan wat ze moest doen.

La mujer hizo lo que debía hacer.