Translation of "Weer" in Spanish

0.018 sec.

Examples of using "Weer" in a sentence and their spanish translations:

- U weer?
- Jij weer?
- Jullie weer?

¿Usted de nuevo?

- U weer?
- Jullie weer?

¿Usted de nuevo?

Nooit weer.

Nunca más.

U weer?

¿Usted de nuevo?

- Tom hielp weer.
- Tom heeft weer geholpen.

Tom ayudó otra vez.

- Het is mooi weer.
- Het weer is mooi.
- Het weer is prachtig.

El tiempo es precioso.

- Het is mooi weer.
- Het weer is mooi.

- Hace buen tiempo.
- Está haciendo buen tiempo.

Het weer verslechterde.

El tiempo empeoró.

Mooi weer, nietwaar?

Bonito el tiempo, ¿no?

Hij kwam weer.

Él vino de nuevo.

- Het is mooi weer.
- Het is mooi weer buiten.

Hace buen tiempo.

- Het regent weer!
- Het is weer aan het regenen!

- ¡Está lloviendo otra vez!
- Está lloviendo otra vez.

- Het sneeuwt weer.
- Het is weer aan het sneeuwen.

Vuelve a nevar.

- Het is mooi weer vandaag.
- Het is lekker weer vandaag.
- Vandaag is het mooi weer.

Hoy hace bueno.

- Het is weer aan het regenen.
- Het regent weer.
- Het is weer aan het regenen!

- Vuelve a llover.
- Está lloviendo otra vez.

- Het is mooi weer vandaag.
- Vandaag is het mooi weer.

Hoy hace bueno.

Weer er voorzichtig mee.

Deben tener cuidado con ellas.

Eetbuien en weer uitbraken.

Atracones y purgas.

Meteen weer naar beneden.

Volví a bajar.

Het was verschrikkelijk weer.

El tiempo era espantoso.

Hoe is het weer?

- ¿Cómo está el tiempo?
- ¿Cómo está el clima?

Wat een afschuwelijk weer!

¡Qué pésimo clima!

Wat een prachtig weer.

¡Qué buen tiempo!

Het is slecht weer.

Hace mal tiempo.

Wat een mooi weer!

¡Qué buen tiempo hace!

Ik ben weer thuis.

- Ya estoy de vuelta.
- He vuelto.
- Estoy de vuelta.

Ik moest weer liegen.

Tuve que mentir de nuevo.

Het weer was prachtig.

Hacía un día estupendo.

Weer een dag voorbij.

Ha pasado un día más.

Het weer is grijs.

El clima está gris.

Het is weer herfst.

Es otoño otra vez.

Mag ik weer komen?

- ¿Puedo volver otra vez?
- ¿Podría volver?

Wat voor een weer.

¡Qué tiempo!

Ik ben weer terug.

Ya estoy de vuelta.

- Nu weet ik het weer.
- Nu herinner ik me het weer.

Ahora recuerdo.

- Hij is weer begonnen met drinken.
- Zij is weer begonnen met drinken.

Ha vuelto a la bebida.

- Het is weer aan het regenen.
- Het is weer aan het regenen!

Está lloviendo otra vez.

- Tom heeft de knoop weer vastgenaaid.
- Tom naaide de knoop weer vast.

Tom cosió el botón por detrás.

Wie zei er ook weer

¿Y quién fue el que nos dijo

Het is weer gaan sneeuwen.

Comenzó a nevar otra vez.

Het weer is snel veranderd.

Vaya, miren, el clima ya está empeorando.

Mijn bloedwaarden waren weer normaal,

mis hemogramas volvieron a la normalidad,

Zo zie je maar weer.

Pero aquí lo tienen. Aquí lo tienen.

Het is weer volle maan.

Vuelve a haber luna llena.

Toen werd ik weer gepakt...

Y luego me capturaron otra vez

Verschuivende seizoenen en onstabiel weer

desplazamiento de estaciones y volatilidad climática

Nu weet ik het weer.

- Ahora recuerdo.
- Ahora me acuerdo.
- Ahora lo recuerdo.

Ik zag hem nooit weer.

Nunca le volví a ver.

Het weer is plots omgeslagen.

El clima cambió repentinamente.

Het weer was erg goed.

Hizo muy buen tiempo.

Hij verrast mij telkens weer.

- Él siempre me sorprende.
- Él me sorprende una y otra vez.

Ik wil ze weer zien.

Quiero volver a verlos.

Je gaat weer vader worden!

¡Vas a ser padre de nuevo!

Wanneer zien we elkaar weer?

- ¿Cuándo nos volveremos a ver?
- ¿Cuándo volveremos a vernos?

Het is verschrikkelijk weer vandaag.

Hoy hace un clima pésimo.

Slecht weer is geen hinderpaal.

El mal tiempo no es impedimento.

Hoe is het weer vandaag?

¿Cómo está el tiempo hoy?

Ik kan dit weer doen.

Puedo volver a hacerlo.

Ik bel je weer op.

- Volveré a llamarte.
- Te volveré a llamar.

Ze is weer de oude.

Ella es la misma de antes otra vez.

Je hebt het weer gedaan.

Lo has vuelto a hacer.

Mooi weer na de regen.

Después de la tormenta viene la calma.

Vandaag is het mooi weer.

Hoy hace bueno.

Welk weer was het gisteren?

¿Qué tiempo hizo ayer?

Het weer is zo mooi!

¡El día está tan bueno!

Goede dag. Mooi weer vandaag.

Buenos días. Tenemos buen tiempo hoy.

Is dit weer niet fantastisch?

¡Acaso no es magnífico este clima!

Gelukkig was het weer mooi.

- Afortunadamente el tiempo estuvo bien.
- Por suerte hizo buen tiempo.

Heeft Tom weer iets gebroken?

- ¿Qué ha roto Tom esta vez?
- ¿Ha vuelto a romper algo Tom?
- ¿Ha roto nuevamente Tom alguna cosa?

Ik haat het weer hier.

Detesto el tiempo que hace aquí.

Het is koud weer momenteel.

- El clima está helado ahora.
- El tiempo está frío ahora.
- El tiempo es frío ahora.
- Está haciendo tiempo frío.
- Ahora hace tiempo frío.

Ze maakte weer dezelfde fout.

Ella cometió otra vez el mismo error.