Translation of "Had" in Portuguese

Hij had het vlees, ik had alleen bot - hij had de lusten, ik had de lasten.

Ele teve a carne, eu tive só osso - ele teve o gozo, eu paguei o custo.

- Ik had geld nodig.
- Hij had geld nodig.
- Zij had geld nodig.

Eu estava precisando de dinheiro.

- Waarschijnlijk had Tom gelijk.
- Tom had waarschijnlijk gelijk.

Tom provavelmente estava certo.

- Hij had grijs haar.
- Ik had grijs haar.

Ele tinha cabelo cinza.

Ik had geluk.

- Eu tive sorte.
- Tive sorte.

Tom had geluk.

- Tom teve sorte.
- O Tom teve sorte.

Hij had dorst.

Ele tinha sede.

Maria had plezier.

Mary se divertiu.

Hij had ambitie.

Ele tinha ambição.

Hij had hoofdpijn.

Ele estava com dor de cabeça.

Het had gesneeuwd.

- Tinha nevado.
- Havia nevado.

Ik had dorst.

Eu estava com sede.

Tom had gelijk.

- Tom tinha razão.
- Tom estava certo.

Maria had gelijk.

Marie tinha razão.

Ik had hulp.

Eu tive ajuda.

Ik had honger.

- Eu estava com fome.
- Tinha fome.

Niemand had paraplu's.

Ninguém tinha um guarda-chuva.

Ik had gelijk.

- Eu estava certo.
- Eu tinha razão.

Tom had dorst.

Tom estava com sede.

Had ik ongelijk?

Eu estava errado?

Ik had kraamvloed.

Eu tive sangramento pós-parto.

- Ik had helemaal hetzelfde gevoel.
- Ik had precies hetzelfde gevoel.
- Ik had exact hetzelfde gevoel.

Tive o mesmíssimo pressentimento.

- Je had het kunnen doen.
- U had het kunnen doen.
- Jullie had het kunnen doen.

Você poderia ter feito.

Ik had lang hard gewerkt en ik had mezelf uitgeput.

Trabalhava muito, há muito tempo, e tinha-me esgotado.

Hij had haar gezien. Ik had hem zo vaak meegenomen.

Ele viu-o, conheceu-o. Levei-o até ele muitas vezes.

Ik had gewild dat ik je instructies toen had gevolgd.

Queria ter seguido suas instruções naquela hora.

Ik had je moeten kussen toen ik de kans had.

Eu deveria ter beijado você quando tive a chance.

Tom had er spijt van dat hij dat gedaan had.

Tom se arrependeu de ter feito aquilo.

- Maar hij had werk nodig.
- Maar hij had een job nodig.
- Maar hij had een baan nodig.

Mas ele precisava de um emprego.

Voor wat je had.

Por aquilo que tivemos.

Hij had lang haar.

- Ele tinha os cabelos longos.
- Ele tinha cabelo comprido.

Hij had drie zoons.

Ele tinha três filhos.

Zijn moeder had gelijk.

- Sua mãe tinha razão.
- A mãe dele estava certa.
- A mãe dele tinha razão.

Tom had geen geld.

- Tom estava sem dinheiro.
- Tom não tinha dinheiro.

Hij had een ongeluk.

Ele sofreu um acidente.

Hij had vijftig dollar.

Ele tinha 50 dólares.

Tom had geen kinderen.

Tom não tinha nenhum filho.

Hij had één dochter.

- Ele tinha uma filha.
- Ele teve uma filha.

Hij had grijs haar.

Ele tinha cabelo grisalho.

Tom had hulp nodig.

Tom precisou de auxílio.

Ik had veel honger.

Eu estava com muita fome.

Ze had een tweeling.

Ela teve gêmeos.

Hij had een dochter.

Ele tinha uma filha.

Tom had het druk.

Tom estava ocupado.

Tom had iets nodig.

Tom precisa de algo.

Tom had water nodig.

Tom precisava de água.

Tom had geen tijd.

Tom não tinha tempo.

Misschien had Tom gelijk.

Talvez Tom estava certo.

Ik had mijn twijfels.

Eu tinha dúvidas.

Jij had geen keuze.

Você não tinha escolha.

Ik had kunnen helpen.

Eu poderia ter ajudado.

Zij had geen geld.

Ela não tinha dinheiro.

Ik had plezier hier.

Eu me diverti aqui.

Tom had een geweer.

Tom tinha uma arma.

Wat had Tom nodig?

De que é que o Tom precisava?

Tom had een kat.

Tom tinha um gato.

Tom had blauwe ogen.

Tom tinha olhos azuis.

Ik had het koud.

- Eu fiquei com frio.
- Fiquei com frio.

Tom had een biertje.

O Tom tomou uma cerveja.

Tom had veel vrienden.

Tom tinha muitos amigos.

Ik had geen dorst.

- Eu não estava sedento.
- Eu não estava com sede.

Ze had geen broer.

Ela não tinha irmão.

Inktvis Paul had gelijk.

- O polvo Paul estava certo.
- O polvo Paul tinha razão.

Ik had een idee.

Tive uma ideia.

Hij had het druk.

Ele estava ocupado.

Tom had een aardbeienmilkshake.

Tom tomou um milk-shake de morango.

Wie had jou gebeld?

Quem foi que te ligou?

Hij had haar nodig.

Ele precisava dela.

Ik had hevige pijn.

Eu estava com fortes dores.

Als ik het had geweten, had ik het je wel verteld.

Se eu soubesse disso, eu teria lhe contado.

- Ik had me niet moeten afmelden.
- Ik had niet moeten uitloggen.

Eu não devia ter me deslogado.

- Ik had een regenscherm, maar mijn vriend had er geen.
- Ik had een paraplu maar mijn vriend niet.

Eu tinha guarda-chuva, mas meu amigo não.

- Je had moeten stoppen.
- U had moeten stoppen.
- Jullie hadden moeten stoppen.

Você deveria ter parado.

- Maar hij had een job nodig.
- Maar hij had een baan nodig.

Mas ele precisava trabalhar.

Ik had zin om uit te gaan, maar ik had geen geld.

Eu estava com vontade de sair, mas não tinha dinheiro.

En toen had ik door

Naquele momento, percebi