Translation of "Gelijk" in Hungarian

0.019 sec.

Examples of using "Gelijk" in a sentence and their hungarian translations:

- U had gelijk.
- Je had gelijk.
- Jullie hadden gelijk.

Igazad volt.

- Je hebt gelijk.
- Jullie hebben gelijk.
- U hebt gelijk.

Igazad van.

- Je hebt gelijk.
- U hebt gelijk.

Igazad van.

- Misschien hebt ge gelijk.
- Misschien heb je gelijk.
- Misschien heb je wel gelijk.

Talán igazad van.

- Waarschijnlijk had Tom gelijk.
- Tom had waarschijnlijk gelijk.

Tamásnak valószínűleg igaza volt.

- Waarschijnlijk heeft Tom gelijk.
- Tom heeft waarschijnlijk gelijk.

Tamásnak valószínűleg igaza van.

- Misschien heeft Tom gelijk.
- Tom heeft misschien gelijk.

Talán Tomnak igaza van.

- Je hebt helemaal gelijk.
- Je hebt volkomen gelijk.

- Abszolút igazad van.
- Abszolút mértékben igazad van.

We hadden gelijk.

Igazunk volt.

Heeft hij gelijk?

Igaza van?

Heb ik gelijk?

Igazam van?

Tom had gelijk.

Tominak igaza volt.

Je hebt gelijk.

Igazad van.

Tom heeft gelijk.

Tomnak igaza van.

Ik had gelijk.

Igazam volt.

Ze hadden gelijk.

Igazuk volt.

U hebt gelijk.

Igazad van.

Ik heb gelijk.

Igazam van.

Gandhi had gelijk.

- Igaza volt Gandhinak.
- Gandhinak volt igaza.
- Gandhinak igaza volt.

We hebben gelijk.

Igazunk van.

Heeft Tom gelijk?

Tominak igaza van?

Wie heeft gelijk?

- Kinek van igaza?
- Ki tudja jól?

Je had gelijk.

Igazad volt.

Ze hebben gelijk.

Igazuk van.

- Misschien heb je gelijk.
- Misschien heb je wel gelijk.

Igazad lehet.

- Ik hoop dat je gelijk hebt.
- Hopelijk heeft u gelijk.

Merem remélni, hogy igazad van.

Adam Smith had gelijk.

Adam Smithnek igaza volt.

Alle mensen zijn gelijk.

Minden ember egyenlő.

Misschien heeft hij gelijk.

Igazad lehet.

Heb ik niet gelijk?

Nincs igazam?

Je hebt helemaal gelijk.

Neked teljesen igazad van.

Misschien heeft Tom gelijk.

Talán Tomnak igaza van.

We hadden gedeeltelijk gelijk.

Részben igazunk volt.

Inktvis Paul had gelijk.

Paul polipnak igaza volt.

Grote geesten denken gelijk.

A nagyszerű elmék hasonlóan gondolkodnak.

De man heeft gelijk.

A férfinek igaza van.

Ze heeft altijd gelijk.

Neki mindig igaza van.

Blijkbaar heb je gelijk.

Nyilvánvalóan igazad van.

Tom heeft absoluut gelijk.

Tamásnak teljesen igaza van.

Loopt die klok gelijk?

Megy az óra?

U heeft eigenlijk gelijk.

Tulajdonképpen igaza van.

Misschien heb je gelijk.

- Igazad is lehet.
- Igazad lehet.

- Voor een keer heb ik gelijk.
- Deze keer heb ik gelijk.

Ez alkalommal nekem van igazam.

- Je hebt helemaal gelijk.
- Je hebt volkomen gelijk.
- Ge hebt helemaal gelijk.
- Je slaat de spijker op z'n kop.

- Teljesen igazad van.
- Teljesen igazad van!

- Ze weten dat ik gelijk heb.
- U weet dat ik gelijk heb.

Tudod, hogy igazam van.

- Wat als ik gelijk heb?
- Wat gebeurt er als ik gelijk heb?

Mi van, ha igazam van?

- Ik vermoed dat je gelijk hebt.
- Ik veronderstel dat je gelijk hebt.

Feltételezem, hogy igaza van.

Verslaafd aan ons gelijk halen.

Igazunkat bizonygatjuk.

En mijn zus had gelijk.

És a nővéremnek igaza volt.

Volgens mij heeft hij gelijk.

Véleményem szerint igaza van.

Uiteindelijk had hij toch gelijk.

Végül mégis igaza volt.

De klant heeft altijd gelijk.

Az ügyfélnek mindig igaza van.

Geen van ons heeft gelijk.

Senkinek közülünk nincs igaza.

Volgens mij heeft Tom gelijk.

Szerintem Tamásnak igaza van.

- Uitzonderlijk heb ik nu eens gelijk.
- Voor de verandering heb ik nu eens gelijk.

Kivételesen igazam van.

Ik vermoed dat je gelijk hebt.

Feltételezem, hogy igaza van.

Voor God zijn alle mensen gelijk.

Isten előtt minden ember egyenlő.

Ik weet dat je gelijk hebt.

Tudom, hogy igazad van.

Ik geloof dat ik gelijk heb.

Szerintem igazam van.

Ik hoop dat Tom gelijk heeft.

Remélem, Tamásnak igaza van.

Ik weet dat ik gelijk heb.

Tudom, hogy igazam van.

- Wij zijn quitte.
- We staan gelijk.

Kvittek vagyunk.

Ik denk dat hij gelijk heeft.

- Szerintem igaza van.
- Gondolom, igaza van.

Tom had vanaf het begin gelijk.

Tomnak az elejétől fogva igaza volt.

Ik denk dat Tom gelijk heeft.

Úgy gondolom, Tomnak igaza van.

Ik denk dat ik gelijk had.

Azt hiszem, igazam volt.

Daarover zou je gelijk kunnen hebben.

- Lehet, hogy ebben igazad van.
- Lehet, hogy ebben igaza van.
- Lehet, hogy ebben igazatok van.

- Tom had gelijk.
- Tom heeft gelijk.
- Tom raadde het goed.
- Tom heeft het goed geraden.

Tom jól tippelt.