Translation of "'ja'" in Portuguese

- Ja.
- Ja!

- Sim!
- É!

Ja, ja, natuurlijk.

Sim, sim, claro.

- Ja, graag.
- Ja, alstublieft.

- Sim, com muito prazer.
- Sim, por favor.

- Ja, zeker.
- Ja, inderdaad.

- Sim, claro.
- Sim, é claro.

Ja.

Sim.

Ja!

Sim!

Ja, kijk.

Sim, veja!

Ja, sir.

Sim, senhor.

Ja, zeker.

Certamente.

Ja, twee.

- Sim, dois.
- Sim, duas.

Ja, echt!

Sim, é verdade!

Ja, graag.

Sim, com muito prazer!

- Ja.
- Klopt.

Sim.

Ja, daar.

Sim, ali.

- Ja dat kan ik.
- Ja, ik kan.

Sim, posso.

- Hij zei ja.
- Hij heeft ja gezegd.

Ele disse sim.

- Ja, het doet pijn.
- Ja, het doet zeer.

Sim, dói.

- Ja. Dat is juist.
- Ja, dat is correct.

Sim, está correto.

Ja, kijk. Zwart.

Sim, veja, é preto.

Ja, je moet.

- Sim, você deve.
- Sim, devem.

Ja en nee.

Sim e não.

Ja of neen?

Sim ou não?

Dat klopt, ja.

Está certo, sim.

Ja, sinaasappelsap, alstublieft.

Sim, suco de laranja, por favor.

Ja, ik kom.

Sim, venho.

Ja, kom alstublieft.

Sim, venha, por favor.

- "Ja, sinaasappelsap alsjeblieft," zegt Mike.
- "Ja, sinaasappelsap alstublieft," zegt Mike.
- "Ja, sinaasappelsap graag," zegt Mike.

"Sim, suco de laranja, por favor", diz Mike.

- "Ben je Nederlands?" "Ja dat ben ik."
- „Ben je Nederlander?” „Ja.”
- „Bent u Nederlander?” „Ja.”

"Você é holandês?" "Sim, eu sou."

- "Kunt gij gitaar spelen?" "Ja."
- “Kun jij gitaar spelen?” “Ja.”

"Você sabe tocar guitarra?" "Sim."

Ja, dat is buskruit.

Sim, é pólvora.

Ja, het zijn Vikingen!

Sim, eles são vikings!

Nee... Ik bedoel, ja.

Não... quer dizer, sim.

"Speelt zij tennis?" "Ja."

"Ela joga tênis?" "Sim."

Het antwoord was ja.

A resposta foi sim.

Ja, ik ben getrouwd.

- Sim, sou casado.
- Sou casado, sim.

"Echt waar?" "Ja, echt."

"Sério?" "Sim, sério."

Ja, ik weet het.

Sim, sei disso.

Ja, met veel plezier.

Sim, com muito prazer.

Ja, het is daarzo.

Sim, está ali.

Ja, ik spreek Spaans.

Sim, eu falo espanhol.

"Ben je vrijgezel?" "Ja."

"Você é solteiro?" "Sim."

- Ja, ik deed dat met opzet.
- Ja, ik heb dat expres gedaan.

Sim, fiz isso intencionalmente.

Hij stinkt behoorlijk. Ja, kijk.

Cheira mesmo mal! Sim, veja!

Ja, kijk. Al hun gereedschap.

Sim, são ferramentas.

"Kunt gij gitaar spelen?" "Ja."

"Você sabe tocar guitarra?" "Sim."

Hij gaat geen ja zeggen.

Ele não dirá que sim.

Is de hemel blauw? Ja.

O céu é azul? Sim.

Hij heeft al ja gezegd.

Ele já disse sim.

- Wel ja, toe maar!
- Wow!

- Olá!
- Ó!
- Oh!

Ja, dat kan je wel.

Sim, você pode.

Ja, ik heb haar gekust.

Sim, beijei-a.

Ja, ik kom uit Sapporo.

Sim, eu sou de Sapporo.

Ja, we hebben twee kinderen.

Sim, temos dois filhos.