Translation of "Heeft" in Portuguese

0.009 sec.

Examples of using "Heeft" in a sentence and their portuguese translations:

- Hij heeft longkanker.
- U heeft longkanker.
- Ze heeft longkanker.

- Ele tem câncer de pulmão.
- Tem cancro do pulmão.

- Ze heeft geluk.
- Zij heeft geluk.

Ela tem sorte.

- Tom heeft bekend.
- Tom heeft gebiecht.

Tom confessou.

- Hij heeft niets.
- Ze heeft niets.

- Ele não tem nada.
- Ela não tem nada.

- Heeft Tom gereageerd?
- Heeft Tom geantwoord?

O Tom respondeu?

- Tom heeft OCD.
- Tom heeft een dwangstoornis.

Tom tem TOC.

- Tom heeft het mis.
- Tom heeft ongelijk.

O Tom está errado.

Wie geschreven heeft, heeft twee keer gelezen.

Quem escreve lê duas vezes.

- Wie heeft je geslagen?
- Wie heeft u geslagen?
- Wie heeft jullie geslagen?

Quem te bateu?

- Heeft jouw land kernwapens?
- Heeft jullie land kernwapens?
- Heeft uw land kernwapens?

O seu país tem armas nucleares?

- Heeft ze geld nodig?
- Heeft hij geld nodig?
- Heeft u geld nodig?

Precisa de dinheiro?

- Heeft u een kredietkaart?
- Heeft u een creditcard?

- Vocês têm um cartão de crédito?
- Você tem um cartão de crédito?

- Ze heeft weinig vrienden.
- Zij heeft weinig vrienden.

Ela tem poucos amigos.

- Hij heeft twaalf zoons.
- Hij heeft twaalf kinderen.

Ele tem doze filhos.

- Sara heeft eenendertig stiften.
- Sara heeft 31 pennen.

Sara tem trinta e uma canetas.

- Zij heeft twee zusters.
- Ze heeft twee zussen.

Ela tem duas irmãs.

- Tom heeft geen creditcard.
- Tom heeft geen kredietkaart.

Tom não tem cartão de crédito.

- Zij heeft je nodig.
- Zij heeft u nodig.

- Ela precisa de você.
- Ela precisa de ti.

- Hij heeft je nodig.
- Hij heeft u nodig.

- Ele precisa de você.
- Ele precisa de ti.

- Hij heeft zelfmoord gepleegd.
- Hij heeft zichzelf omgebracht.

- Ele cometeu suicídio.
- Ele suicidou-se.
- Ele se matou.

- Wat heeft Tom meegebracht?
- Wat heeft Tom meegenomen?

O que Tom trouxe?

- Misschien heeft Tom gelijk.
- Tom heeft misschien gelijk.

Talvez o Tom esteja certo.

- Natuurlijk, hij heeft gelijk.
- Natuurlijk heeft hij gelijk.

- Evidentemente ele está certo.
- É evidente que ele está certo.
- É óbvio que ele está certo.

- Tom heeft een melkveebedrijf.
- Tom heeft een melkveehouderijbedrijf.

Tom tem uma fazenda de laticínios.

- Ze heeft grote borsten.
- Zij heeft grote borsten.

Ela tem peitos grandes.

- Tom heeft geen mobieltje.
- Tom heeft geen gsm.

Tom não tem celular.

- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?

Que fez Jean?

- Heeft Lucy al gebeld?
- Heeft Lucy al getelefoneerd?

- A Lucy já ligou?
- Lucy já ligou?

Maria heeft geen kinderen, maar heeft drie neefjes.

Maria não tem filhos, mas tem três sobrinhos.

- Uiteindelijk heeft Tom bekend.
- Tom heeft eindelijk bekend.

Tom finalmente confessou.

Heeft Tom bekend dat hij Maria heeft vermoord?

Tom confessou ter matado a Mary?

heeft mogen voegen.

para se juntar ao seu rei.

Ze heeft stuiptrekkingen.

Ela tem convulsões.

Iedereen heeft geheimen.

Todos têm segredos.

Wat heeft ze?

O que ela tem?

Heeft hij gelijk?

- Ele está certo?
- Será que ele está certo?

Tom heeft oorpijn.

Tom está com dor de ouvido.

Tom heeft artritis.

Tom tem artrite.

Tom heeft astma.

Tom tem asma.

Ze heeft ongelijk.

- Ela está errada.
- Ela está equivocada.

Iedereen heeft gebreken.

Todo mundo tem defeitos.

Tom heeft gokschulden.

Tom tem dívidas de jogo.

Tom heeft heimwee.

Tom está com saudades de casa.

Heeft u gereserveerd?

Você reservou?

Tom heeft kanker.

Tom tem câncer.

Heeft u lucifers?

- Você tem fósforo?
- O senhor tem fósforo?
- A senhora tem fósforo?

Tom heeft prostaatkanker.

Tom tem câncer de próstata.

Hij heeft wijn.

Ele tem vinho.

Heeft Tom gebeld?

Tom ligou?

Tom heeft geluk.

Tom teve sorte.

Tom heeft verloren.

O Tom perdeu.

Niemand heeft gelogen.

Ninguém mentiu.

Tom heeft honger.

Tom está com fome.

Tom heeft gelijk.

Tom tem razão.

Tom heeft gefaald.

Tom falhou.

Niemand heeft gebeld.

Ninguém ligou.

Iedereen heeft betaald.

Todos pagaram.

Hij heeft kanker.

Ele tem câncer.

Tom heeft sproeten.

Tom tem sardas.

Heeft u honger?

Vocês estão com fome?

Niemand heeft gefaald.

Ninguém falhou.

Hij heeft lef.

- Ele tem coragem.
- Ele tem culhão.

Zij heeft huisarrest.

Ela está proibida de sair.

Hij heeft hoofdpijn.

- Ele está com dor de cabeça.
- Ele tem dor de cabeça.

Ze heeft geprobeerd.

Ela tentou.

Ze heeft anorexia.

Ela é anoréxica.

Ze heeft kinderen.

Ela tem filhos.

Tom heeft kinderen.

Tom tem filhos.

Tom heeft kippen.

Tom tem galinhas.

Tom heeft schapen.

Tom tem ovelhas.

Hij heeft niets.

Ele não tem nada.

Tom heeft niets.

- Tom não tem nada.
- O Tom não tem nada.

Ze heeft niets.

Ela não tem nada.

Tom heeft geslapen.

Tom dormiu.

Tom heeft overgegeven.

Tom vomitou.

Ze heeft gedronken.

Ela bebeu.

Heeft u buikpijn?

Você está com dor de estômago?

Heeft u ervaring?

Você tem experiência?

Iemand heeft gebeld.

- Alguém ligou.
- Alguém telefonou.

Heeft Tom kinderen?

O Tom tem filhos?

Heeft Tom ervaring?

Tom tem experiência?

Niemand heeft honger.

Ninguém está com fome.

Wie heeft bijgedragen?

Quem contribuiu?

Tom heeft bijgedragen.

Tom contribuiu.

Wie heeft geluisterd?

Quem escutou?

Heeft Tom gehuild?

O Tom chorou?

Heeft Tom gegeten?

O Tom comeu?

Heeft Tom geholpen?

O Tom ajudou?