Translation of "Gaat" in German

0.020 sec.

Examples of using "Gaat" in a sentence and their german translations:

- Gaat u weg?
- Gaat u heen?

Gehen Sie?

Ze gaat.

Sie läuft.

- Waarover gaat het?
- Waar gaat het over?

Wovon handelt es?

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe gaat het met jullie?

- Wie geht es dir?
- Wie geht’s?

- Het gaat misschien regenen.
- Misschien gaat het regenen.

Vielleicht wird es regnen.

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?

- Wie geht es dir?
- Wie geht’s?
- Wie geht’s dir?

- Wat gaat het kosten?
- Hoeveel gaat het kosten?

Wie viel wird das kosten?

- Ze gaat naar Ooita.
- Zij gaat naar Ooita.

Sie geht nach Ooita.

- Het gaat vanavond regenen.
- Vanavond gaat het regenen.

Es wird diesen Abend regnen.

- Het gaat sneeuwen vandaag.
- Het gaat vandaag sneeuwen.

Es wird heute schneien.

- Het gaat mij goed.
- Mij gaat het goed.

- Mir geht's gut.
- Mir geht es gut.

Dit gaat eromheen.

Schau, das kommt da herum...

Dit gaat daarop.

...das kommt da drauf.

Daar gaat hij.

Okay, los geht es.

Hoe gaat het?

Wie geht es dir?

Gaat u heen?

- Gehst du?
- Geht ihr?
- Gehen Sie?

Ze gaat door.

Sie macht weiter.

Het gaat geweldig!

Es läuft prima!

Dat gaat voorbij.

Das geht vorbei.

Het gaat regenen.

- Es wird bald regnen.
- Es wird gleich regnen.

Het gaat prima.

Mir geht's blendend.

Tom gaat verliezen.

Tom wird verlieren.

Maria gaat langzaam.

Maria geht langsam.

Wie gaat ernaartoe?

- Wer geht?
- Wer geht dort?

Gaat u zitten.

- Setzen Sie sich, bitte.
- Bitte setzen Sie sich.
- Bitte nehmen Sie Platz.
- Nehmen Sie bitte Platz!
- Nehmt bitte Platz.

De deurbel gaat.

Es klingelt an der Tür.

Het gaat sneeuwen.

- Es wird schneien.
- Es wird Schnee geben.

Schoonheid gaat voorbij.

Schönheit ist vergänglich.

Tom gaat weg.

Tom geht.

Zij gaat langzaam.

Sie geht langsam.

Het gaat voorbij.

Das geht vorbei.

Gaat het regenen?

Wird es regnen?

Gaat u ook?

Gehen Sie auch?

Gaat u mee?

- Gehen Sie mit?
- Kommen Sie mit?

- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?

Wie geht’s dir?

- Gaat het goed met jullie?
- Gaat het goed met je?
- Gaat het goed met u?

- Geht es dir gut?
- Geht es euch gut?
- Geht es Ihnen gut?

- Hoeveel gaat dit grapje kosten?
- Hoeveel gaat me dat kosten?
- Hoeveel gaat dat me kosten?

Was kostet der Spaß?

- Het gaat mij goed.
- Het gaat goed met mij.
- Mij gaat het goed.
- Ik ben in orde.
- Het gaat goed met me.

- Es geht mir gut.
- Bei mir ist alles in Ordnung.

- Het gaat mij goed.
- Het gaat goed met mij.
- Mij gaat het goed.
- Ik ben oké.

- Mir geht's gut.
- Mir geht es gut.
- Es geht mir gut.
- Ich bin okay.

"Hoe gaat Jim naar school?" "Hij gaat met de bus."

"Wie kommt Jim in die Schule?" "Er fährt mit dem Bus."

- De zon gaat weldra onder.
- De zon gaat zo onder.

Die Sonne geht bald unter.

- Hoe gaat het met u?
- Hoe gaat het met jullie?

- Wie geht es Ihnen?
- Wie geht es euch?

- Dat gaat je niks aan.
- Dat gaat je niets aan.

Das geht dich nichts an.

- Hij gaat naar de kleuterschool.
- Hij gaat naar de peuterspeelzaal.

Er geht in den Kindergarten.

- Waar gaat dit boek over?
- Waar gaat dat boek over?

Um was handelt dieses Buch?

- Hé, hoe gaat het met je?
- Hoi, hoe gaat het?

Hallo! Wie geht’s?

- Hij gaat de boekenwinkel in.
- Hij gaat de boekenwinkel binnen.

Er geht in die Buchhandlung.

- Het gaat zoals het gaat.
- Het komt zoals het komt.

Es kommt, wie es kommen muss.

- Naar waar gaat deze trein?
- Waar gaat deze trein naartoe?

Wohin fährt dieser Zug?

- Gaat het goed met jullie?
- Gaat het goed met u?

Geht es euch gut?