Translation of "Ken" in French

- Ken jezelf.
- Ken jezelf!

- Connais-toi toi-même !
- Connais-toi toi-même.

- Ken je me?
- Ken je mij?

- Me connais-tu ?
- Tu me connais ?

Ken jezelf.

Connais-toi toi-même.

Ken jezelf!

Connais-toi toi-même !

- Ik ken zijn familie.
- Ik ken haar familie.
- Ik ken haar gezin.

Je connais sa famille.

- Ik ken je vader.
- Ik ken jullie vader.
- Ik ken uw vader.

- Je connais ton père.
- Je connais votre père.

- Ik ken jouw taal.
- Ik ken jullie taal.

Je connais votre langue.

- Ik ken u niet.
- Ik ken je niet.

- Je ne vous connais pas.
- Je ne te connais pas.

- Ken je dat lied?
- Ken je dit liedje?

Connais-tu cette chanson ?

Ik geloof Ken.

Je crois Ken.

Ik ken hem.

Je le connais.

Ken ik hem?

- Est-ce que je le connais ?
- Je le connais ?

Ik ken hen.

Je les connais.

Ik ken je.

- Je te connais.
- Je vous connais.

Ik ken haar.

Je la connais.

Ken je me?

Me connais-tu ?

Ken ik jou?

- Est-ce que je te connais ?
- Est-ce que je vous connais ?

Ik vertrouw Ken.

Je fais confiance à Ken.

Wat eet Ken?

Que mange Ken ?

Ik ken beiden.

Je connais les deux.

Ken is gelukkig.

Ken est heureux.

Ken zocht je.

Ken te cherchait.

Ken zoekt u.

Ken vous cherche.

Ken je gebarentaal?

Est-ce que tu connais la langue des signes ?

Ken je ons?

Nous connais-tu ?

Ken rende niet.

Ken ne fuyait pas.

Ken hielp Tom.

Ken aidait Tom.

- Ken zette zich naast mij.
- Ken zat naast me.

Ken s'assit à mes côtés.

- Ik ken geen van beide.
- Ik ken geen van beiden.

Je ne connais aucun des deux.

- Ik ken mijzelf heel goed.
- Ik ken mezelf erg goed.

Je me connais très bien.

- Ik heb gestemd voor Ken.
- Ik heb voor Ken gestemd.

J'ai donné ma voix à Ken.

- Ik ken Toms weduwe.
- Ik ken de weduwe van Tom.

Je connais la veuve de Tom.

- Ik ken niemand van hen.
- Ik ken geen van beide.

- Je ne connais aucune d'elles.
- Je n'en connais aucun.

Ken je dat gevoel?

Est-ce que vous connaissez ce sentiment ?

Dat gevoel ken ik.

Ce sentiment m'est familier.

Ken heeft een gitaar.

Ken a une guitare.

Ik ken geen Frans.

- Je ne sais pas parler français.
- Je ne parle pas français.

Ik ken geen Engels.

- Je ne sais pas l'anglais.
- Je ne connais pas l'anglais.

Ken is een muntenverzamelaar.

- Ken collectionne les vieilles pièces.
- Ken est numismate.

Ik ken haar adres.

Je connais son adresse.

Ik ken beide meisjes.

Je connais les deux filles.

Ik ken zijn familie.

Je connais sa famille.

Ken je zijn naam?

- Connaissez-vous son nom ?
- Savez-vous son nom ?
- Connais-tu son nom ?
- Sais-tu son nom ?

Ik ken hem goed.

Je le connais bien.

Tom maakt Ken belachelijk.

Tom se moque de Ken.

Ik ken je niet.

Je ne te connais pas.

Ik ken je zoon.

- Je connais votre fils.
- Je connais ton fils.

Ik ken Tom niet.

Je ne connais pas Tom.

Ik ken Tom persoonlijk.

Je connais Tom personnellement.

Ken je deze dame?

Tu connais cette dame ?

Hier ken ik niemand.

Je ne connais personne ici.

Ken je dat lied?

Connais-tu cette chanson ?

Ken heeft twee katten.

Ken a deux chats.

Ik ken jouw broer.

- Je connais ton frère.
- Je connais votre frère.

Ik ken deze jongeman.

Je connais ce garçon.

Ik ken die meisjes.

Je connais ces filles.

Ik ken je vader.

Je connais ton père.

Ik ken hem niet.

Je ne le connais pas.

Ik ken jullie vader.

Je connais votre père.

Vanwaar ken je dat?

D'où tiens-tu ça ?

Ik ken haar niet.

Je ne la connais pas.

Ken je Rie Miyazawa?

Savez-vous qui est Rie Miyazawa ?

De hond heet Ken.

Le chien s'appelle Ken.