Translation of "Echtpaar" in French

0.002 sec.

Examples of using "Echtpaar" in a sentence and their french translations:

We zijn een echtpaar.

Nous sommes en couple.

- Het oude echtpaar had geen kinderen.
- Het bejaarde echtpaar had geen kinderen.

- Le vieux couple n'avait point d'enfants.
- Le vieux couple n'eut point d'enfants.
- Le vieux couple n'avait pas d'enfants.

Waar is het jonge echtpaar?

Où sont les jeunes conjoints ?

Dat echtpaar is voor elkaar geschapen.

Ce couple était fait l'un pour l'autre.

- We zijn een echtpaar.
- Wij zijn man en vrouw.

Nous sommes mari et femme.

- We zijn een echtpaar.
- We zijn man en vrouw.
- Wij zijn man en vrouw.

Nous sommes mari et femme.

Voor mij is er niets zo hartverwarmend als een oud echtpaar dat hand in hand over straat loopt.

Rien ne me parait plus tendre qu'un vieux couple qui descend la rue en se tenant par la main.

- We zijn een echtpaar.
- We zijn getrouwd.
- Wij zijn getrouwd.
- We zijn man en vrouw.
- Wij zijn man en vrouw.

Nous sommes mari et femme.

- Niets lijkt me tederder dan een oud koppel dat hand in hand door de straat wandelt.
- Voor mij is er niets zo hartverwarmend als een oud echtpaar dat hand in hand over straat loopt.

- Rien ne me parait plus tendre qu'un vieux couple qui descend la rue en se tenant par la main.
- Rien ne me semble plus tendre qu'un vieux couple se promenant dans la rue main dans la main.