Translation of "Kinderen" in French

0.018 sec.

Examples of using "Kinderen" in a sentence and their french translations:

- Heeft u kinderen?
- Hebben jullie kinderen?
- Heb je kinderen?

- Avez-vous des enfants ?
- As-tu des enfants ?
- Vous avez des enfants ?
- Avez-vous des enfants ?
- Est-ce que vous avez des enfants ?
- As-tu des enfants ?
- Est-ce que tu as des enfants ?
- Tu as des enfants ?
- Avez-vous des gosses ?
- As-tu des gosses ?

- Heeft u kinderen?
- Hebben jullie kinderen?

- Avez-vous des enfants ?
- Vous avez des enfants ?
- Avez-vous des enfants ?
- Est-ce que vous avez des enfants ?

- Gij zijt kinderen.
- Jullie zijn kinderen.

Vous êtes des enfants.

- Heeft u kinderen?
- Heeft hij kinderen?

Avez-vous des enfants ?

- Ze zijn kinderen.
- Zij zijn kinderen.

- Ils sont enfants.
- Elles sont enfants.

Onze kinderen,

Nos enfants,

Kinderen, luister!

Les enfants, écoutez !

Arme kinderen!

Pauvres enfants !

Welterusten, kinderen!

Bonne nuit les enfants !

- Vinden kinderen jou aardig?
- Mogen kinderen jou?

Est-ce que tu plais aux enfants ?

- Waar zijn uw kinderen?
- Waar zijn jouw kinderen?
- Waar zijn jullie kinderen?

- Où sont vos enfants ?
- Où sont tes enfants ?

- Neem uw kinderen mee.
- Laat uw kinderen meekomen.
- Breng je kinderen mee.

- Amène tes enfants.
- Amenez vos enfants avec vous.

- Waar zijn uw kinderen?
- Waar zijn jullie kinderen?
- Waar zijn je kinderen?

- Où sont vos enfants ?
- Où sont tes enfants ?

- Wij hebben twee kinderen.
- We hebben twee kinderen.

Nous avons deux enfants.

- We waren toen kinderen.
- Toen waren we kinderen.

Nous étions enfants, en ce temps-là.

- Ze heeft twintig kinderen.
- Zij heeft twintig kinderen.

Elle a vingt enfants.

- Neem uw kinderen mee.
- Breng je kinderen mee.

- Amenez vos enfants.
- Amène tes enfants.

- Veel kinderen, veel handen.
- Meer kinderen, meer handen.

Plus d'enfants, plus de mains.

- Zij houdt van kinderen.
- Ze houdt van kinderen.

Elle aime les enfants.

- Hoeveel kinderen hebt gij?
- Hoeveel kinderen heb je?

Combien d'enfants as-tu ?

- Denk aan uw kinderen!
- Denk aan jullie kinderen!

Pensez à vos enfants !

kinderen leren lezen?

apprendre aux enfants à lire ?

Of kinderen opvoeden

n'élèverez pas de famille

Heeft hij kinderen?

- A-t-il des enfants ?
- A-t-il des enfants ?
- A-t-il le moindre enfant ?

Kinderen willen vruchtensap.

- Les enfants voudraient du jus de fruit.
- Des enfants voudraient du jus de fruit.

De kinderen slapen.

Les enfants dorment.

Kinderen moeten spelen.

Les enfants ont besoin de jouer.

Kinderen zijn wreed.

Les enfants sont cruels.

Ik wil kinderen.

Je veux des enfants.

Alle kinderen zitten.

- Tous les enfants sont assis.
- Les enfants sont tous assis.

Ze heeft kinderen.

Elle a des enfants.

Tom heeft kinderen.

Tom a des enfants.

Heeft u kinderen?

- Avez-vous des enfants ?
- Vous avez des enfants ?
- Avez-vous des enfants ?
- Est-ce que vous avez des enfants ?

Wees ambitieus, kinderen.

Soyez ambitieux, les enfants.

Zijn er kinderen?

- Est-ce qu'il y a des enfants ?
- Y a-t-il des enfants ?

Heeft Tom kinderen?

Tom a-t-il des enfants ?

De kinderen rennen.

Les enfants courent.

Hebben jullie kinderen?

- Avez-vous des enfants ?
- Avez-vous des gosses ?
- As-tu des gosses ?

- Kinderen hebben liefde nodig.
- Kinderen hebben behoefte aan liefde.

Les enfants ont besoin d'amour.

- Lach de kinderen niet uit.
- Lach geen kinderen uit.

Ne te moque pas des enfants.

- Ik hou van kinderen.
- Ik ben dol op kinderen.

J'adore les enfants.

- Veel kinderen dragen een spijkerbroek.
- Vele kinderen dragen jeans.

On voit beaucoup de jeunes qui portent des jeans.

- Kinderen houden veel van koeken.
- Kinderen zijn dol op gebak.

Les enfants adorent les gâteaux.

Zowel kinderen als volwassenen,

les enfants comme les adultes,

Kinderen spelen met speelgoed.

Les enfants jouent avec les jouets.

Hij heeft drie kinderen.

Il a trois fils.

Heeft u al kinderen?

- Avez-vous déjà des enfants ?
- Avez-vous des enfants déjà ?

Hij heeft twaalf kinderen.

Il a douze enfants.

Kinderen haten vaak spinazie.

Les enfants détestent souvent les épinards.

Ik ondersteun twee kinderen.

J'ai deux enfants à élever.

Tom heeft twee kinderen.

Tom a deux enfants.

Kinderen hebben slaap nodig.

Les enfants ont besoin de sommeil.

Ze strafte haar kinderen.

Elle a puni ses enfants.

Kinderen hebben liefde nodig.

Les enfants ont besoin d'amour.

Hoeveel kinderen heb je?

- Combien avez-vous d'enfants ?
- Combien de gosses avez-vous ?
- Combien d'enfants avez-vous ?
- Combien d'enfants as-tu ?

Ik heb twee kinderen.

J'ai deux enfants.

De kinderen zijn veilig.

Les enfants sont en sécurité.

Ik hou van kinderen.

J'aime les enfants.

Kinderen houden van gummibeertjes.

Les enfants aiment les ours en gélatine.