Translation of "Rennen" in English

- U bleef rennen.
- Jullie bleven rennen.

You kept running.

Paarden rennen.

Horses run.

Zij rennen.

They run.

We rennen.

We ran.

- Houd je van rennen?
- Hou je van rennen?

- Do you like running?
- Do you like to run?

Ik kan rennen.

I can run.

Waarom rennen we?

Why are we running?

Paarden rennen snel.

Horses run fast.

Hij kan rennen.

He can run.

We rennen samen.

We run together.

Stop met rennen!

Stop running!

Tom zal rennen.

Tom will escape.

De kinderen rennen.

The children are running.

Hij bleef rennen.

He kept running.

Wij bleven rennen.

We kept running.

- Hoe zit het met rennen?
- Wat dacht je van rennen?
- Wat dacht u van rennen?
- Wat dachten jullie van rennen?

How about running?

Dus we gaan rennen?

So, we're choosing "run"?

Tom kan snel rennen.

Tom can run fast.

Hij kan snel rennen.

He is a fast runner.

Hij begon te rennen.

He began running.

- Blijf rennen.
- Blijf lopen.

Keep running.

Houd je van rennen?

- Do you like running?
- Do you like to run?

Je had kunnen rennen.

- You could've run.
- You could have run.

Wanneer ga je rennen?

When do you run?

De hond begon te rennen.

The dog began to run.

Ik heb hem zien rennen.

I saw him running.

Ze zijn aan het rennen.

- They run.
- They are running.

Eekhoorns kunnen heel snel rennen.

Squirrels can run really quickly.

Je was aan het rennen.

You were running.

- Hij kan lopen.
- Hij kan rennen.

He can run.

- Ik kan lopen.
- Ik kan rennen.

I'm able to run.

Hij kan niet erg snel rennen.

He can't run very fast.

- Begin te rennen.
- Begin te lopen.

Start running.

Hij kan sneller rennen dan ik.

- He is able to run faster than I am.
- He is able to run faster than I.
- He can run faster than I.
- He can run faster than I can.
- He can run faster than me.

- Jij rent.
- U rent.
- Jullie rennen.

You run.

Ik kan niet zo snel rennen.

I can't run as fast.

Ze zijn nu aan het rennen.

They are running now.

- Maria rende.
- Maria was aan het rennen.

Mary ran.

Hij kan niet lopen, laat staan rennen.

He cannot walk, let alone run.

Hij probeerde de robot te laten rennen.

He tried to make the robot run.

Hij had niet zo snel moeten rennen.

He need not have run so fast.

Ik ben te moe om te rennen.

I am too tired to run.

Ooit zal ik rennen als de wind.

Someday I'll run like the wind.

Ze houdt er niet van te rennen.

She hates running.

- Loop niet in de klas a.u.b.
- Niet rennen in de klas, graag.
- Alsjeblieft niet rennen in het klaslokaal.

Please don't run in the classroom.

Probeer nooit van een wolf weg te rennen.

Never try and outrun a wolf! -[exhales] -[barking continues]

Toen hij me zag, begon hij te rennen.

When he saw me, he started running.

Hee jij daar! Niet rennen bij het zwembad!

Hey, you! No running by the pool!

Ik kan net zo hard rennen als Bill.

I can run as fast as Bill.

Een paard kan sneller rennen dan een mens.

A horse can run faster than a man can.

Ze deed haar paraplu dicht en begon te rennen.

- She shut an umbrella and began to run.
- She closed her umbrella and started running.

- Waarom ren je?
- Waarom rent u?
- Waarom rennen jullie?

Why are you running?

- Tom probeerde weg te rennen.
- Tom probeerde te vluchten.

Tom tried to run away.