Translation of "Ken" in English

- Ken jezelf.
- Ken jezelf!

Know thyself.

- Ken je me?
- Ken je mij?

Do you know me?

Ken jezelf.

- Know thyself.
- Know yourself.
- Know thyself!

Ken jezelf!

- Know thyself.
- Know thyself!

- Ik ken beiden.
- Ik ken hen allebei.
- Ik ken ze allebei.

I know both of them.

- Ken hielp Tom.
- Ken heeft Tom geholpen.

Ken helped Tom.

- Ik ken beiden.
- Ik ken hen allebei.

I know both of them.

- Ik ken zijn familie.
- Ik ken haar familie.
- Ik ken haar gezin.

I know his family.

- Ik ken je vader.
- Ik ken jullie vader.
- Ik ken uw vader.

I know your father.

- Ik ken jouw taal.
- Ik ken jullie taal.

I know your language.

- Ik ken u niet.
- Ik ken je niet.

I don't know you.

- Ken je dat lied?
- Ken je dit liedje?

Do you know this song?

Ik geloof Ken.

I believe in Ken.

Ik ken hem.

I know him.

Ken ik hem?

- Do I know him?
- Do I know you?

Ik ken hen.

I know them.

Ken rende niet.

Ken wasn't running.

Ik ken je.

I know you.

Ken je haar?

Do you know her?

Ik ken haar.

I know her.

Ken je me?

Do you know me?

Ken ik jou?

Do I know you?

Ik vertrouw Ken.

I trust Ken.

Wat eet Ken?

What is Ken eating?

Ik ken beiden.

I know both of them.

Ken is gelukkig.

Ken is happy.

Ken zocht je.

- Ken has been looking for you.
- Ken was looking for you.

Ken zoekt u.

Ken has been looking for you.

Ken je gebarentaal?

Do you know sign language?

Ken je wortels.

Know your roots.

Ik ken Australië.

I know Australia.

Ken je ons?

Do you know us?

Ken hielp Tom.

Ken helped Tom.

- Ken zette zich naast mij.
- Ken zat naast me.

Ken sat next to me.

- Ken zoende Toms vriendin.
- Ken zoende Tom zijn vriendin.

Ken kissed Tom's girlfriend.

- Ik ken geen van beide.
- Ik ken geen van beiden.

I don't know either of them.

- Ik ken mijzelf heel goed.
- Ik ken mezelf erg goed.

I know myself very well.

- Ik heb gestemd voor Ken.
- Ik heb voor Ken gestemd.

- I gave my vote to Ken.
- I voted for Ken.

- Ik ken Toms achternaam niet.
- Ik ken Toms familienaam niet.

I don't know Tom's last name.

- Ik ken Toms weduwe.
- Ik ken de weduwe van Tom.

I know Tom's widow.

Ik ken de melodie, maar ik ken de tekst niet.

I know the tune, but I don't know the words.

- Ik ken niemand van hen.
- Ik ken geen van beide.

- I know neither of them.
- I know none of them.
- I do not know any of them.
- I don't know any of them.

Ken je dat gevoel?

Do you know that feeling?

Dat gevoel ken ik.

I know that feeling.

Ken heeft een gitaar.

Ken has a guitar.

Ik ken geen Frans.

- I can't speak French.
- I don't know French.
- I don't speak French.
- I don't speak any French.
- I don't know how to speak French.

Ik ken geen Engels.

I don't know English.

Ken is een muntenverzamelaar.

Ken is a coin collector.

Ik ken haar adres.

I know her address.

Ik ken beide meisjes.

I know both of the girls.

Ik ken zijn familie.

I know his family.

Ken je zijn naam?

Do you know his name?

Ken speelt altijd voetbal.

Ken always plays soccer.

Ik ken mijn pappenheimers.

I know them inside out.

Ik ken hem goed.

I am well acquainted with him.

Tom maakt Ken belachelijk.

Tom is mocking Ken.

Ik ken je niet.

I don't know you.

Ik ken je zoon.

I know your son.

Hoe ken je Tom?

- How do you know Tom?
- How did you meet Tom?
- How did you get to know Tom?
- How did you first meet Tom?
- How'd you meet Tom?
- How did you meet Tom initially?