Translation of "Hielp" in English

0.050 sec.

Examples of using "Hielp" in a sentence and their english translations:

- Wie hielp u?
- Wie hielp jullie?

Who helped you?

Dat hielp.

That helped.

Tom hielp.

Tom helped.

Ik hielp.

- I helped out.
- I helped.

Hielp het?

Did it help?

Wie hielp Tom?

Who helped Tom?

Zij hielp hem.

She helped him.

Mary hielp Tom.

Mary helped Tom.

Het hielp niet.

- It didn't help.
- It was of no avail.

De tweeling hielp.

The twins helped.

Wie hielp haar?

Who helped her?

Maria hielp mij.

Mary helped me.

Zij hielp mij.

She helped me.

Zij hielp Tom.

She helped Tom.

Hij hielp Tom.

He helped Tom.

Tom hielp Maria.

Tom helped Mary.

Tom hielp ons.

Tom helped us.

Tom hielp me.

Tom helped me.

Ik hielp hem.

I helped him.

Zij hielp ons.

She helped us.

Wie hielp jou?

Who helped you?

Jij hielp mij.

You helped me.

Ken hielp Tom.

Ken helped Tom.

- Hij hielp mij veranderen.
- Hij hielp mij om te veranderen.

He helped me change.

Hij hielp me verhuizen.

- He helped me to move.
- He helped me move.

Layla hielp Sami altijd.

Layla was always helping Sami.

U hielp mij niet.

You didn't help me.

- Ze hielp mij mijn valies inpakken.
- Zij hielp mij mijn koffer inpakken.

She helped me pack my suitcase.

- Hij hielp mij mezelf veranderen.
- Hij hielp mij om mezelf te veranderen.

- He helped me change.
- He helped me change myself.

- Mennad hielp Baya sterk te zijn.
- Mennad hielp Baya met sterk zijn.

Mennad helped Baya be strong.

- Tom hielp.
- Tom heeft geholpen.

Tom helped.

- Ik hielp.
- Ik heb geholpen.

- I helped out.
- I helped.

- Was het nuttig?
- Hielp het?

Was that helpful?

- Wie hielp jou?
- Wie hielp u?
- Wie hielp jullie?
- Wie heeft u geholpen?
- Wie heeft jou geholpen?
- Wie heeft jullie geholpen?

Who helped you?

- Ze hielp een oude man oversteken.
- Ze hielp de oude man met het oversteken.

She helped an old man cross the road.

Tom hielp Maria met de afwas.

Tom helped Mary wash the dishes.

Waarom hielp je hen te ontsnappen?

Why did you help them escape?

Tom hielp Maria in de keuken.

Tom helped Mary in the kitchen.

hielp om angst en depressie te verminderen

help people reduce anxiety and depression

Ik hielp mijn moeder in de keuken.

I helped my mother in the kitchen.

- Wie hielp Tom?
- Wie heeft Tom geholpen?

Who helped Tom?

- Tom hielp zichzelf.
- Tom heeft zichzelf geholpen.

Tom helped himself.

- Ik heb Tony geholpen.
- Ik hielp Tony.

I helped Tony.

Hij hielp me mijn horloge te repareren.

He helped me fix my watch.

- Hij hielp ons.
- Hij heeft ons geholpen.

He helped us.

- Zij hielp ons.
- Zij heeft ons geholpen.

She helped us.

- Maria hielp ons.
- Maria heeft ons geholpen.

Mary helped us.

- Jij hielp ons.
- Jij hebt ons geholpen.

You helped us.

- Tom hielp iedereen.
- Tom heeft iedereen geholpen.

Tom helped everybody.

- Tom hielp weer.
- Tom heeft weer geholpen.

Tom helped again.

- Ik hielp haar.
- Ik heb haar geholpen.

I helped her.

- Ik hielp Tom.
- Ik heb Tom geholpen.

I helped Tom.

- Tom hielp me.
- Tom heeft me geholpen.

Tom helped me.

- Tom hielp ons.
- Tom heeft ons geholpen.

Tom helped us.

- Tom hielp Maria.
- Tom heeft Maria geholpen.

Tom helped Mary.

- Wie hielp hem?
- Wie heeft hem geholpen?

Who helped him?

- Wie hielp haar?
- Wie heeft haar geholpen?

Who helped her?

- Ik hielp hem.
- Ik heb hem geholpen.

I helped him.

- Hij hielp Tom.
- Hij heeft Tom geholpen.

He helped Tom.

- Ken hielp Tom.
- Ken heeft Tom geholpen.

Ken helped Tom.

- Zij hielp Tom.
- Zij heeft Tom geholpen.

She helped Tom.

- Hij hielp mij.
- Hij heeft mij geholpen.

He helped me.

- Zij hielp mij.
- Zij heeft mij geholpen.

She helped me.

- Maria hielp mij.
- Maria heeft mij geholpen.

Mary helped me.

Zij hielp haar broer bij zijn huiswerk.

She assisted her brother with his homework.

- Ik hielp iedereen.
- Ik heb iedereen geholpen.

I helped everybody.

- U hielp ons.
- U heeft ons geholpen.

You helped us.

Tom was de eerste die me hielp.

Tom was the first one to help me.

- Het mocht niet baten.
- Het hielp niet.

- It was of no avail.
- It was to no avail.

- Ik dacht dat je wilde dat ik je hielp.
- Ik dacht dat u wilde dat ik u hielp.
- Ik dacht dat jullie wilden dat ik jullie hielp.

- I thought you wanted me to help you.
- I thought that you wanted me to help you.