Examples of using "Trabajar" in a sentence and their dutch translations:
Ik haat werken.
- Je moet werken.
- U moet werken.
- Jullie moeten werken.
Ik wil werken.
Ik moet werken.
Je moet meer werken.
Ik vind het fijn hier te werken.
samenwerken,
Ik zal werken.
Ik wil niet werken.
Ik moest werken.
Ik werk graag.
We moeten hard werken.
Mannen moeten werken.
Ik moet naar het werk.
We moeten samenwerken,
Een mens moet werken.
Een mens moet werken.
Mensen moeten werken.
Ik moet morgen werken.
Ze kunnen niet werken.
Je zult hard moeten werken.
- Hij heeft het niet nodig te werken.
- Hij hoeft niet te werken.
- Ik moet aan de slag.
- Ik moet naar het werk.
Zo kan ik niet werken.
Tom kan niet werken.
Je moet meer werken.
Ik wil morgen niet werken.
Dus als jullie gaan werken
We gingen aan het werk.
Mannen moeten werken.
Het is te warm om te werken.
- Chris zal morgen niet kunnen werken.
- Chris kan morgen niet werken.
- Werk je op zondag?
- Moet je zondags werken?
Hij is uitgeput van te veel te werken.
Tom weigert te werken.
Ik moest op zondag werken.
- Werk heel hard.
- Je moet heel hard werken.
Een leven lang moeten we werken.
Zij hoeft niet te werken.
Ik heb altijd de voorkeur gehad om alleen te werken.
Moet je zondags werken?
Werken maakt ons sterker.
Gisteren was ik niet op het werk.
Vandaag moet ge niet werken.
Ik zou beter aan mijn werkstuk werken.
De mannen gaan naar het werk.
Ik moet naar het werk.
- Ik ben trots om met je samen te werken.
- Ik ben trots om met jou samen te werken.
- Nu is de tijd om samen te werken.
- De tijd is gekomen om samen te werken.
Ik neem nog liever ontslag dan onder hem te gaan werken.
Hij werkt graag in de tuin.
Ik ga naar het werk.
Hij moest zelfs op zondag werken.
Ze wil in het ziekenhuis werken.
We kunnen niet werken zonder elektriciteit.
Hij moest zelfs op zondag werken.
Deze kamer is aangenaam om in te werken.
Tom kan deze week niet werken.
Ik ga iedere dag naar het werk.
Werk op afstand, wanneer mogelijk.
Het is gemakkelijker plezier te maken dan te werken.
Ze lieten ons de hele dag werken.
Hij wil in een fabriek werken.
- Ik werk liever dan dat ik niks doe.
- Ik hou meer van werken dan van niksen.