Examples of using "Odio" in a sentence and their dutch translations:
Ik spreek u niet graag tegen.
Ik haat je.
Ik haat computers.
Ik haat vissen.
Ik spreek je niet graag tegen.
Ik haat je!
Ik haat Halloween.
Ik haat dat.
Ik haat studeren.
Ik haat je.
- Ik haat het om dit tegen hen te zeggen.
- Ik haat het om dit tegen jullie te zeggen.
- Ik spreek ze niet graag tegen.
- Ik spreek jullie niet graag tegen.
- Ik spreek hem niet graag tegen.
- Ik spreek u niet graag tegen.
- Ik spreek haar niet graag tegen.
- Ik haat hem!
- Ik haat u!
- Ik haat haar!
Ik haat zand.
Ik haat honden.
Ik haat vliegen.
Ik haat karaoke.
Ik haat politiek.
Ik hou niet van zondagen.
Ik haat wasberen.
Waarheid baart haat.
Ik haat vroeg opstaan.
Ik haat voetbal.
Ik heb een hekel aan maandagen.
Ik haat verrassingen.
Ik haat sushi.
Ik haat spinazie.
Ik haat muziek.
Ik haat die kleur.
- Ik heb een hekel aan koffie.
- Ik haat koffie.
Ik haat wekkers.
Ik haat die film.
Ik haat dit tapijt.
Ik haat zand.
- Ik haat Frans.
- Ik haat het Frans.
Ik haat tomaten.
Ik haat wortels.
Ik haat wiskunde.
Ik haat deze school.
Ik haat vakanties.
Ik haat selderij!
Ik haat school.
- Ik haat Kerstmis.
- Ik haat kerst.
Ik haat Boston.
Ik haat feesten.
Ik haat bruiloften.
Ik haat mezelf niet.
Ik haat Tom.
Ik haat katten.
Ik haat muizen.
Ik haat haar hoed.
Ik haat muggen.
Ik haat de woestijn.
Ik haat sneeuw.
Ik haat vissen.
Ik haat je nog steeds.
Ik haat het om gefotografeerd te worden.
Waarom zoveel haat?
Weet je wat ik haat? Ik haat spinnen.
Ik haat je.
Eerlijk gezegd, haat ik hem.