Translation of "Rico" in Dutch

0.012 sec.

Examples of using "Rico" in a sentence and their dutch translations:

- ¿Está rico?
- ¿Sabe rico?

Is het goed?

- Él es rico.
- Es rico.

Hij is rijk.

¡Qué rico!

Hoe lekker!

¿Está rico?

Is het goed?

¿Sabe rico?

- Is het lekker?
- Is het goed?

¿Comiste rico?

Heb je goed gegeten?

Es mejor vivir rico que morir rico.

Het is beter rijk te leven, dan rijk te sterven.

¿Quieres ser rico?

Wil je rijk zijn?

Quiero verme rico.

- Ik wil er rijk uitzien.
- Ik wil rijk overkomen.

No soy rico.

Ik ben niet rijk.

¿Usted es rico?

Ben je rijk?

Me volví rico.

Ik ben rijk geworden.

Tom es rico.

Tom is rijk.

Quiero ser rico.

Ik wil rijk zijn.

Soy bastante rico.

- Ik ben behoorlijk rijk.
- Ik ben tamelijk rijk.

Me hice rico.

- Ik werd rijk.
- Ik ben rijk geworden.

- Él es rico y poderoso.
- Es rico y poderoso.

Hij is rijk en machtig.

- Dicen que él es muy rico.
- Se dice que es muy rico.
- Dicen que es muy rico.

- Er wordt gezegd dat hij heel rijk is.
- Men zegt dat hij heel rijk is.

Nutritivo, rico en proteínas.

Voedzaam en eiwitrijk.

Sé que eres rico.

Ik weet dat je rijk bent.

Mi sastre es rico.

Mijn kleermaker is rijk.

Mi hermano es rico.

Mijn broer is rijk.

Mi padre es rico.

Mijn vader is rijk.

Mi tío es rico.

Mijn oom is rijk.

- Eres rico.
- Eres rica.

Je bent rijk.

- Eres rico.
- Sois ricos.

- U bent rijk.
- Jullie zijn rijk.
- Je bent rijk.
- Jij bent rijk.

- Soy rica.
- Soy rico.

Ik ben rijk.

Tom es muy rico.

- Tom is erg rijk.
- Tom is heel rijk.

- Huele bien.
- ¡Huele rico!

Het ruikt lekker!

Su esposo es rico.

- Zijn man is rijk.
- Haar man is rijk.

Me gustaría ser rico.

Ik zou graag rijk zijn.

Está rico. Deberías probarlo.

- Het is lekker. Je moet het eens proeven.
- Het is heerlijk. U moet het eens proberen.

¿Qué huele tan rico?

Wat ruikt zo goed?

No soy suficientemente rico.

Ik ben niet rijk genoeg.

- ¡Qué rico!
- ¡Qué dulzura!

- Wat lief!
- Hoe lief!
- Schattig!

Es rico y poderoso.

Hij is rijk en machtig.

Ella lo hizo rico.

Ze maakte hem rijk.

No quiero ser rico.

Ik wil niet rijk zijn.

Tom no es rico.

Tom is niet rijk.

Soy el más rico.

Ik ben de rijkste.

El arroz está rico.

De rijst is lekker.

- ¿Está rico?
- ¿Está bueno?

Is het lekker?

- Ojalá fuera rico.
- Ojalá fuese rico.
- Ojalá fuera rica.
- Ojalá fuese rica.
- Desearía ser rico.
- Desearía ser rica.

- Ik wenste dat ik rijk was.
- Ik zou rijk willen zijn.
- Was ik maar rijk.

- ¿Quieren hacerse ricos?
- ¿Quieren hacerse ricas?
- ¿Quieres ser rico?
- ¿Quiere ser rico?

- Wil je rijk zijn?
- Willen jullie rijk zijn?

- Ni soy rico ni quiero serlo.
- No soy rico, ni deseo serlo.

Ik ben niet rijk en wil dat ook niet zijn.

Japón es un país rico.

Japan is een rijk land.

¿Qué harías si fueras rico?

Wat zoudt ge doen als ge rijk waart?

Él se ha hecho rico.

- Hij is rijk geworden.
- Hij werd rijk.

Tom es un hombre rico.

Tom is een rijke man.

Es rico, ¡no necesita dinero!

Hij is rijk. Hij heeft geen geld nodig.

Prefiero ser pobre que rico.

Ik ben liever arm dan rijk.

Dicen que es muy rico.

Het wordt gezegd dat hij heel rijk is.

EE. UU. es rico en petróleo.

Amerika heeft petroleum in overvloed.

- Sabe muy bueno.
- Está muy rico.

Het is erg lekker.

Se dice que es muy rico.

- Het wordt gezegd dat hij heel rijk is.
- Er wordt gezegd dat hij heel rijk is.
- Men zegt dat hij heel rijk is.

Ni soy rico ni quiero serlo.

- Noch ben ik rijk, noch wil ik rijk worden.
- Ik ben niet rijk en wil dat ook niet zijn.

Está claro que él es rico.

Het is duidelijk dat hij rijk is.

Nadie es rico en mi país.

Niemand is rijk in mijn land.

Nadie era rico en mi país.

Niemand was rijk in mijn land.

- Quiero ser rico.
- Quiero ser rica.

Ik wil rijk zijn.