Examples of using "Irá" in a sentence and their dutch translations:
Wie zal gaan?
Hij zal niet gaan.
Komaan, alles komt goed.
Tom gaat daar morgen naartoe.
Ik geloof dat alles wel goed komt.
Hij zal naar de stad gaan.
Nu gaat hij nergens meer heen.
Blijf kalm. Het gaat voorbij.
Deze kudde gaat nergens heen...
Zij gaat de volgende week naar Frankrijk.
Zult u naar de vergadering op donderdag gaan?
Hij gaat volgende maand naar Parijs.
- Hij zal volgende maand naar New York gaan.
- Hij gaat volgende maand naar New York.
Komaan, alles komt goed.
Hij gaat volgende week naar New York.
Dat zal goed gaan, geen schrik!
Wie komt er met mij mee?
Dat zal vanzelf weggaan binnen twee weken.
...drukt het tegen al deze sneeuw en dit ijs en het houdt me.