Examples of using "Esperar" in a sentence and their dutch translations:
Wil je wachten?
Wil je wachten?
Kan het wachten?
- Zou je even kunnen wachten?
- Zou u even kunnen wachten?
- Zou u alstublieft even kunnen wachten?
- Vind je het erg om even te wachten?
- Kan je wachten tot morgen?
- Kan je tot morgen wachten?
- Kunnen jullie tot morgen wachten?
- Kunt u tot morgen wachten?
Zou je even kunnen wachten?
Je moet wachten.
Ik kan wachten.
- Hoelang moet je wachten?
- Hoelang zal je moeten wachten?
- Kan je wachten tot morgen?
- Kan je tot morgen wachten?
- Kunnen jullie tot morgen wachten?
- Kunt u tot morgen wachten?
- Ik kan niet meer wachten.
- Ik kan niet langer wachten.
- Ik kan niet meer wachten.
- Ik kan niet langer wachten.
Kunt u tot morgen wachten?
Kan dat niet wachten?
Ik kan alleen maar wachten.
- Kun je buiten wachten?
- Kunnen jullie buiten wachten?
Ik kan niet meer wachten.
Ik wil niet zo lang wachten.
Hoe lang moet ik wachten?
Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten.
Vijf jaar is te lang om te wachten.
Tom wil niet zo lang wachten.
Hij liet me expres wachten.
Het werk kan wachten.
Kan je tien minuten wachten?
Ik weet niet wat ik moet verwachten.
Tom wilde niet wachten.
Het spijt me dat ik u heb laten wachten.
- Het avondeten kan wachten.
- Het diner kan wachten.
Ik kan niet langer wachten.
Vind je het erg om even te wachten?
Ik ben het wachten kotsbeu!
Kunnen jullie tot morgen wachten?
Wachten helpt niet.
Ik kan niet eeuwig wachten.
Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten.
Je zal moeten afwachten.
Hoe lang zullen we moeten wachten?
Men liet me een eeuwigheid wachten.
Dat kan tot morgen wachten.
Ik kan niet langer wachten.
Zou u even kunnen wachten?
Ik kan niet nog een week wachten.
We kunnen geen twee weken wachten.
Je zal moeten afwachten.
Waarom wachten op Kerstmis?
Heb ik u lang laten wachten?
Tom wil niet zo lang wachten.
Ik kan niet eeuwig wachten.
- Ik kan niet meer wachten.
- Ik kan niet langer wachten.
Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten.
We hebben geen tijd om te wachten.
Brian liet Kate wachten.
Hij besloot niet langer te wachten.
Het enige wat je doen kan, is afwachten.
Nu kunnen we alleen maar proberen warm te blijven en wachten.
Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten.
Ik heb geen zin om nog langer te wachten.
Je kan niet meer dan dat verwachten.
- Ik moest lang wachten.
- Ik heb lang moeten wachten.
Hij wacht wel op je.
- Ik kan op u wachten.
- Ik kan op je wachten.
- Ik kan op jullie wachten.
Tom gaat niet lang wachten.
Ze heeft mij een half uur laten wachten.
Hij kan niet wachten om er te zijn.
Zou u alstublieft even kunnen wachten?
Ze heeft mij lang laten wachten.
Het spijt me dat ik je zo lang heb laten wachten.
Je kunt evengoed tot dinsdag wachten.
Hij liet me expres wachten.
is 'idioot druk' zien aankomen en daarop anticiperen.
Nu kunnen we alleen maar proberen warm te blijven en wachten.
Raymond besluit om niet te gaan zitten wachten.
Ze moet wachten op de duisternis.
Hij heeft me lang laten wachten.
Ze hebben haar meer dan een uur laten wachten.
- Ik hoop dat we niet al te lang hoeven wachten.
- Ik hoop dat we niet te lang moeten wachten.
Ik zal hier wachten tot ze komt.