Examples of using "Vender" in a sentence and their dutch translations:
Ik moet mijn huis verkopen.
Tom heeft besloten zijn auto te verkopen.
Ik moet mijn huis verkopen.
Sami probeerde zijn auto te verkopen.
Aan wie ging je het verkopen?
Ik zou graag mijn boeken verkopen.
Er werden amper honderd exemplaren verkocht.
Ik ga mijn huis verkopen.
Hij denkt eraan, zijn huis te verkopen.
Onze buren waren verplicht hun huis te verkopen.
Bill werkt in de autoverkoop.