Examples of using "Minha" in a sentence and their dutch translations:
Jij bent mijn lerares en mijn vrouw!
Ik hou van mijn stad.
Ik heb mijn portemonnee verloren.
- Mijn fout.
- Mijn schuld.
- Mijn eigen schuld.
- Het is de mijne.
- Het is van mij.
Ik heb tegen mijn vriendin gelogen over mijn leeftijd.
Ik heb hoofdpijn.
Het is mijn leven!
Het is mijn leven!
- Ik heb mijn portemonnee verloren.
- Ik heb mijn portefeuille verloren.
Maria is van mij.
Waar is mijn pizza?
Dit was mijn fout.
Dat is mijn fout.
Ik hou van mijn stad.
- Verdwijn uit mijn bed.
- Verdwijn uit m'n bed.
Geef mijn fles terug.
- Spreek je mijn taal?
- Spreekt u mijn taal?
- Spreken jullie mijn taal?
- Dit is mijn fiets.
- Deze fiets is van mij.
- Ik heb mijn T-shirt gewassen.
- Ik waste mijn T-shirt.
Ik heb mijn overhemd gewassen.
Beantwoord mijn vraag.
- Mijn grootmoeder kan vliegen.
- Mijn oma kan vliegen.
Zij is mijn zuster.
- Dit is mijn fiets.
- Deze fiets is van mij.
Je bent mijn dochter.
Mijn vrouw is een vegetariër.
Hij won mijn vertrouwen.
- Mijn zus is knap.
- Mijn zus is mooi.
Heb je m'n zus gezien?
Ik hou van mijn moeder.
Het is allemaal mijn schuld.
Ze is niet mijn zus, zij is mijn vrouw.
Hij heeft mijn leven gered.
- Ik beloof het.
- Jullie hebben mijn woord.
- Ik beloof het je.
Dit is mijn huis.
Wanneer heb je mijn litteken gezien?
Ik hou van mijn vrouw.
Ik had het uitgemaakt met mijn vriendin.
Verdwijn uit mijn leven!
Ik hou van mijn moeder.
Mijn been doet pijn.
Mijn kaak doet pijn.
Hallo, mijn vriend!
- Ik heb pijn aan mijn keel.
- Ik heb keelpijn.
- Hé stuk!
- Hallo schoonheid!
Het was mijn idee.
Dat is mijn fout.
Ik heb mijn portefeuille verloren.
Mijn bagage ontbreekt.
Jij bent van mij.
Mijn nagel is gebroken.
Mijn oor kriebelt.
Ik wil mijn tas.
...bij mijn huis, de boerderij, dat veld...
Mijn moeder kookt goed.
Zij is mijn vrouw.
Ik haat mijn schoonmoeder.
Mijn vrouw is een vegetariër.
Ik ben mijn camera kwijt.
Nu is het mijn beurt.
Dit is mijn liedje.
Dat was niet mijn schuld.
Ik wacht op mijn moeder.
- Mijn fles is gebroken.
- Mijn fles brak.
Dat is mijn idee.
Ik ben mijn kaartje kwijt.
Mijn vrouw haat katten.
Dit is mijn pop.
- Ik hou van m'n leven.
- Ik hou van mijn leven.
Waar is mijn pizza?
Mijn vrouw is arts.
- Mijn shirt is oranje.
- Mijn hemd is oranje.
- Mijn overhemd is oranje.
Dit is mijn zus.
- Ik ben mijn wachtwoord vergeten.
- Ik ben mijn wachtwoord vergeten!
Mijn moeder was een alcoholist.
Jij bent mijn vriendin.
Ik beet op mijn tong.
Mijn vriendin is Canadees.
Laat mijn hand niet los.
Mijn vriendin is Chinees.