Examples of using "Filha" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb een dochter.
- Is je dochter blind?
- Is uw dochter blind?
Je bent mijn dochter.
Hij had één dochter.
Hoe gaat het met je dochter?
- Ik heb een dochter.
- Ik heb een meisje.
Vuile klootzak!
- Uw dochter is aan de drugs.
- Je dochter gebruikt drugs.
Dat is mijn dochter.
- Uw dochter is aan de drugs.
- Je dochter gebruikt drugs.
Zo moeder, zo dochter.
Hij had een dochter.
Is Maria jouw dochter?
Dit is mijn dochter.
Mijn dochter houdt van muziek.
Mijn dochter is blond.
Hoe gaat het met je dochter?
- Is je dochter blind?
- Is uw dochter blind?
Ze is trots op haar dochter.
Hoeveel weegt je dochter?
Wat is de naam van uw dochter?
Mijn dochter is gek op touwtjespringen.
Ze heeft een dochter die pianiste is.
Ze zijn fier over hun dochter.
Mijn dochter wil een piano.
Hoe gaat het met je dochter?
Ik ben trots op mijn dochter.
Hoe heet hun dochter?
Mijn dochter gaat in juni trouwen.
Mijn dochter gaat in juni trouwen.
Tom en Mary hebben een dochter.
- Mijn dochter is nog een kind.
- Mijn dochter is nog maar een kind.
Mijn dochter heeft een denkbeeldige vriend.
Mijn dochter is gek op touwtjespringen.
- Maria heeft een dochter ter wereld gebracht.
- Maria heeft een dochter gebaard.
Ik draag dit boek op aan mijn dochter.
Zijn dochter is een mooie vrouw geworden.
Mijn dochter gaat in juni trouwen.
Ik heb een dochter die in Boston woont.
Jouw dochter is geen meisje meer.
Uw dochter is een mooie vrouw geworden.
Julia geeft een kus aan haar dochter.
- Tom kocht een cadeautje voor zijn dochter.
- Tom kocht een cadeau voor zijn dochter.
Ze heeft een dochter die pianiste is.
De waarheid is de dochter van de tijd.
- Tom heeft een dochter van dertien.
- Tom heeft een dertienjarige dochter.
Wanneer werd je dochter volwassen?
Mary is onze oudste dochter.
- Jouw dochter is geen kind meer.
- Jullie dochter is geen kind meer.
Hij wil met mijn dochter trouwen.
Toms dochter werd zwanger op haar 15e.
Zij is de beste vriendin van m'n dochter.
Ze noemden hun kind Jane.
Zijn dochter is een mooie vrouw geworden.
Mijn dochter kijkt uit naar Kerstmis.
- Tom trouwde met de dochter van Mary.
- Tom trouwde met Mary haar dochter.
- Tom trouwde met Mary's dochter.
- Ze heeft een dochter genaamd Mary.
- Ze heeft een dochter die Mary heet.
Bent u enig kind?
Haar dochter heeft buikpijn.
Tom stuurde zijn dochter in Boston geld.
De prins werd verliefd op de dochter van een houthakker.
Het meisje met de blauwe jas is mijn dochter.
Zij was de enige dochter van een rijke Nederlandse boer.
Ze is niet zijn vrouw. Ze is zijn dochter.
De man van de dochter van Karel is een schoonzoon van Karel.
De vrouw, met wier dochter u sprak, woont hier niet.
Haar moeder had haar nauwelijks opgemerkt, of ze schreeuwde haar toe: "Wel, mijn kind?"
Tom zijn jongste dochter is zijn oogappel.
Hij overtuigde zijn dochter om niet met Tom te trouwen.
Ik heb een zoon en een dochter. De ene is in New York, en de andere in Londen.
"Wist je dat de dochter van de buurman al getrouwd is?" "Je zegt niet! Ze is pas achttien!"
De jongere dochter, die het evenbeeld was van haar vader op gebied van goedheid en eerlijkheid, was bovendien een van de mooiste meisjes, die er te vinden waren.