Examples of using "Zakupy" in a sentence and their dutch translations:
Universiteit, winkelen, muziek.
- Ze is gaan shoppen.
- Ze is gaan winkelen.
Ik doe iedere morgen boodschappen.
Voor mijn aankopen heb ik contant betaald.
- Ik moet gaan winkelen.
- Ik moet boodschappen gaan doen.
Ze ging ergens anders winkelen.
Doe je iedere dag boodschappen?
Joko heeft gisteren boodschappen gedaan.
Ik moet boodschappen doen. Ik ben over een uur terug.
Ik doe mijn aankopen altijd in die supermarkt in het centrum.
Tom vroeg aan Mary waar ze gewoonlijk gaat winkelen.