Examples of using "Studentem" in a sentence and their dutch translations:
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
- Zijt ge student?
- Bent u student?
- Bent u studente?
- Ben je student?
Tom is een student.
Ahmed is een student.
Ik ben geen student.
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
Mijn broer is student.
Ben je een leerkracht of een leerling hier?
Toen was ik student.
Ik heb hem eens ontmoet toen ik studente was.
Ik ben geen student.