Examples of using "Pracować" in a sentence and their dutch translations:
- Je moet werken.
- U moet werken.
- Jullie moeten werken.
Ik werk graag.
Ik moest werken.
We zullen werken.
Ik wou deze zomer werken.
Waar had je graag willen werken?
Een mens moet werken.
Ze bleef werken.
Ik vind het fijn hier te werken.
We moeten hard werken.
- We werken morgen.
- Wij werken morgen.
Ik wil niet werken.
- Ik zou niet in een ziekenhuis willen werken.
- Ik zou niet graag in een ziekenhuis werken.
Je moet voor Uruguayanen werken...
Hij werkt graag met de armere mensen.
Moet je zondags werken?
Hij werkt zelden.
Ik werk niet graag in de weekends.
Ik ga werken tijdens de krokusvakantie.
Ik wil onder deze omstandigheden niet werken.
Of zijn ze bezig met kleine afstanden in plaats van grote.
Tante Joko is te zwak om te werken.
- Je moet hard werken als je succes wilt hebben.
- Je moet hard werken als je erin wilt slagen.
Tante Joko is te zwak om te werken.
Tom en Mary spraken af om samen te werken.
Deze verlaten mijn werd te instabiel om in te werken...
Ik zou liefst van al honderden zinnen schrijven in Tatoeba, maar ik moet werken.