Examples of using "Jutro" in a sentence and their dutch translations:
Morgen is het zondag.
Vertrek morgen.
Ik start morgen.
- We werken morgen.
- Wij werken morgen.
Ga je morgen vertrekken?
Morgen is het betaaldag.
Morgen vertrekken we.
- Ben je morgen vrij?
- Bent u morgen vrij?
- Zijn jullie morgen vrij?
Maria gaat ons morgen helpen.
De brief zal morgen aankomen.
Ik zal je morgen bezoeken.
- Kom morgenochtend.
- Kom morgenvroeg.
We hebben morgen een tentamen.
Morgen bent u vrij.
Morgen is het zondag.
Morgen bezoeken we je.
- Morgen heb ik een tentamen.
- Morgen heb ik een examen.
Morgen is het maandag.
Vraag het me morgen.
De begrafenis is morgen.
De brief zal morgen aankomen.
Kom morgen ook!
Het kan morgen gaan regenen.
Morgen sta ik vroeg op.
Heb je morgen tijd?
Rauf komt morgen.
Morgen is het zondag.
Waarom niet morgen?
- Ik zie je morgen?
- Zie ik jullie morgen?
- Zie ik u morgen?
- Zien we elkaar morgen?
Ik zal hem morgen bezoeken.
Kan je morgen komen?
- We werken morgen.
- Wij werken morgen.
Ik laat deze radio morgen herstellen.
Morgen wordt een belangrijke dag.
De school begint morgen.
De ceremonie zal morgen plaatsvinden.
Ik zal meneer Brown morgen bezoeken.
Morgen is het Moederdag.
Is het morgen zaterdag?
Ge zult morgen moeten komen.
Maria gaat ons morgen helpen.
Morgen is het Kerstmis.
- Morgen ben ik er niet.
- Morgen zal ik afwezig zijn.
- Ik zal 's morgens thuis zijn.
- Morgen ben ik thuis.
Morgen is een feestdag.
Maria gaat ons morgen helpen.
Ik vlieg morgen naar Hanoi.
Ik vertrek naar Parijs morgen.
Hun huwelijk vindt morgen plaats.
- Ik zal je morgen bellen.
- Ik bel je morgen.
Ik vertrek morgen naar Canada.
Bel me morgen.
Morgen gaat het sneeuwen.
Gaat het morgen regenen?
- Morgen is haar verjaardag.
- Morgen is het haar verjaardag.
Ik moet er morgen om 10 uur zijn.
Morgen is een nieuwe dag.
Morgen is de conferentie afgelopen.
Morgen ben ik thuis.
Hoi, wat gaan we morgen doen?
- We verlaten Japan morgenvoormiddag.
- We verlaten Japan morgen vroeg.
Morgen hebben we gasten.
Morgen blijf ik thuis.
Tom gaat daar morgen naartoe.
Het kan zijn dat Tom vandaag komt.
Zijt ge bezet morgennamiddag?
- Hun huwelijk vindt morgen plaats.
- Morgen is hun huwelijk.
De premier houdt morgen een persconferentie.
Ik heb morgen een afspraak met een vriend.