Examples of using "Jim" in a sentence and their dutch translations:
Ze noemen hem Jim.
Jim is Canadees.
Ik ben arts, Jim. Geen advokaat.
Jim is geen advokaat, maar dokter.
Jim is smoorverliefd op zijn vriendin.
Jim moet onmiddellijk naar het ziekenhuis worden gebracht.
Jim is het nog niet gewend van aan de linkerkant van de weg te rijden.
Niet alleen Jim maar ook zijn ouders zijn ziek.
Er zijn twee jaar verstreken sinds Jim zijn middelbare schooldiploma behaald heeft.