Translation of "Deszcz" in Dutch

0.006 sec.

Examples of using "Deszcz" in a sentence and their dutch translations:

- Deszcz pada.
- Pada deszcz.

- Het regent.
- Het is aan het regenen.

- Będzie padał deszcz.
- Będzie padać deszcz.

Het gaat regenen.

Pada deszcz?

Regent het?

Pada deszcz.

- Het regent.
- Het is aan het regenen.

Deszcz pada.

Het is aan het regenen.

Horyzont zwiastuje deszcz.

Tekenen van regen verschijnen aan de horizon.

Lubisz deszcz, prawda?

Je houdt van regen, nietwaar?

- Pada deszcz?
- Pada?

Regent het?

Deszcz pada nieprzerwanie.

- Het regent ononderbroken.
- Het regent zonder ophouden.

Dziś pada deszcz.

Het regent vandaag.

Chyba pada deszcz.

Misschien gaat het regenen.

Czy teraz pada deszcz?

Regent het nu?

Deszcz padał trzy dni.

Het bleef drie dagen regenen.

- Pada.
- Leje.
- Pada deszcz.

Het regent.

Poczekajmy, aż deszcz ustanie.

Laat ons wachten tot het ophoudt met regenen.

Deszcz pada cały czas.

- Het regent zonder ophouden.
- Het regent de hele tijd.

Deszcz zmienił się w śnieg.

De regen ging over in sneeuw.

Trafiłem na deszcz i przemokłem.

Ik kwam in een regenbui terecht en ben nat geworden.

No i gdzie jest deszcz?

Waar is de regen?

- Znowu pada.
- Znów pada deszcz.

- Het is weer aan het regenen.
- Het regent weer.

- Czy nadal pada deszcz?
- Pada jeszcze?

- Regent het nog?
- Regent het nog steeds?

Zaraz ciemne chmury może przyniosą deszcz.

Die donkere wolken zullen vermoedelijk regen brengen.

Zostałam w domu, bo padał deszcz.

Ik bleef binnen omdat het regende.

- Zaczął padać deszcz.
- Zaczęło padać.
- Rozpadało się.

Het begon te regenen.

- Deszcz padał całą noc.
- Padało całą noc.

De regen bleef de ganse nacht door aanhouden.