Examples of using "żonę" in a sentence and their dutch translations:
Ik hou van mijn vrouw.
Ik heb mijn vrouw verloren in een verkeersongeval.
Ik heb een vrouw en drie kinderen.
Staat u mij toe u mijn echtgenote voor te stellen.
- Hoe wist ge dat hij getrouwd is?
- Hoe wist je dat hij getrouwd was?
Ik ging naar het ziekenhuis om mijn vrouw te bezoeken.
Die lelijke man heeft een prachtige vrouw.
Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben.
Een van mijn neven is met een romanschrijfster getrouwd.
- Wanneer was de laatste keer dat je je vrouw gekust hebt?
- Wanneer was het de laatste keer dat je je vrouw hebt gekust?
Ik wil trouwen met een vrouw die van videospelletjes houdt.
Steeds wanneer we elkaar ontmoeten klaagt hij over zijn vrouw.