Examples of using "Hawaii" in a sentence and their dutch translations:
- Zijt ge al eens op Hawaï geweest?
- Hebt ge Hawaï al eens bezocht?
Ik wil naar Hawaï.
Ik ga bij mijn tante op Hawaï logeren.
van San Francisco naar Hawaï.
In de volgende lente wil ik naar Hawaï.
- We verbleven in Hawaï met Kerstmis.
- We zijn met Kerstmis in Hawaï gebleven.
Hawaï is een populaire toeristische bestemming.
Volgende zomer wil ik naar Hawaï.
Ik zou ook wel eens naar Hawaï willen.
In de volgende lente wil ik naar Hawaï.