Translation of "Coppia" in Dutch

0.004 sec.

Examples of using "Coppia" in a sentence and their dutch translations:

Coppia.

Paar.

Che coppia!

Wat een duo!

Una coppia.

Een paar.

Siamo una coppia sposata.

We zijn een echtpaar.

La vecchia coppia non aveva figli.

- Het oude echtpaar had geen kinderen.
- Het bejaarde echtpaar had geen kinderen.

Peter ed Eve fanno una bella coppia.

Peter en Eva zijn een mooi koppel.

Quella coppia era fatta una per l'altro.

Dat echtpaar is voor elkaar geschapen.

Le campane suonavano mentre la coppia lasciava la chiesa.

De klokken luidden terwijl het paar de kerk verliet.

Per me non c'è niente di più tenero di una coppia di anziani che va per strada mano nella mano.

- Niets lijkt me tederder dan een oud koppel dat hand in hand door de straat wandelt.
- Voor mij is er niets zo hartverwarmend als een oud echtpaar dat hand in hand over straat loopt.