Examples of using "Quella" in a sentence and their dutch translations:
Kijk eens naar dat huis.
- Maak dat ding open!
- Doe dat ding open!
- Open dat ding!
- Doe die deur dicht!
- Sluit die deur!
- Doe die deur dicht.
Bekijk de afbeelding.
Maak dat raam schoon.
Vind je dat liedje leuk?
- Haal die doos weg!
- Neem die doos hier vandaan!
Je moet dat woord eens opzoeken.
Pak dat.
- Ga daarlangs.
- Gaat u daarlangs.
Is dat jouw potlood?
Ik hou van die stoel.
Ik vind die combinatie helemaal geweldig.
Hij trouwde met die vrouw.
Ze houden van dat lied.
Ik ondersteun die beslissing.
Ik wil die handtas.
Die daar!
Wat was dat?
Wat betekent dat woord?
Laten we beginnen met die vraag.
Waar heb je die rok gekocht?
Vind je dat liedje leuk?
Ik hou van die halsketting.
Ik wil dat lied leren.
Dat is haar huis.
- Dat is mijn huis.
- Dit is mijn huis.
Ik vind die lamp leuk.
Ik zal deze avond nooit vergeten.
Hij woont in dat gele huis.
...of die zonder tocht?
Dat gevoel ken ik.
Doe die deur dicht!
Dat is onzin.
- Ik neem dat wel.
- Geef mij dat maar.
- Die vind ik leuker.
- Die vind ik beter.
- Is dat jouw kamer?
- Is dat uw kamer?
- Is dat jullie kamer?
Het was heel koud die nacht.
Wie woont in dat huis?
Ik kende die vrouw helemaal niet.
Kijk eens hoe groot dat is!
waarom zijn plantaardige vegetarische en veganistische diëten gezonder?
Die oorlog eindigde in 1954.
Ik heb dat nieuws vernomen van Hashimoto.
Ik vind die vrouw niet aardig.
- Ik vind dat paarse shirt leuk.
- Ik vind dat paarse overhemd leuk.
Ik geloof dat verhaal niet.
Sami ging terug naar die moskee.
Ik herkende dat gevoel.
Zie je dat melkachtige sap dat eruit komt?
Wat was dat?
Dat huis ziet er leuk uit.
Mag ik deze cake eten?
Dat is een ander probleem.
Klopt dit antwoord?
- Is dat jouw moeder?
- Is dat je moeder?
Dat is mijn fiets.
- Deze auto is van mij.
- Deze auto is de mijne.
Die scholier is Amerikaanse.
- Dit is haar huis.
- Dat is haar huis.
Die appel is groot.
Dat ga ik kopen.
Het spookt in dat huis.
Wie is die vrouw?
Die situatie verandert.
Vind je dat liedje leuk?
Dat meisje is Mary.
Tom houdt van dat lied.
Die vrouw is prachtig.
Dat is een potlood.
Die tas is van mij.
Dat huis is groot.
Dat is een schitterend idee.
Die pizza ziet er heerlijk uit.
Die fabriek produceert speelgoed.
Trek zo geen gezicht.
Het is de grote.
- Wat is dat?
- Wat is het?
Is die rok niet te kort?
Yanni was die avond in de moskee.
- Dat is de vrouw die u wil zien.
- Dat is de vrouw die jou wil zien.
Volg die auto.
Ik kom elke dag langs die kerk.
de ponderosaden.
Kijk, wat als we hem gebruikten?
...naar die oase in de verte.
Of ik zie op die berg daar...
Helaas is het gerucht waar.
Hoe hoog is die toren?
Dat meisje is knap.
Dat is pseudowetenschap.