Examples of using "Träumen" in a sentence and their dutch translations:
Dromen katten?
Ze dromen.
Waarom dromen we?
Dromen kost niets.
Ik wil dromen.
- Volg je dromen.
- Volg uw dromen.
- Volg jullie dromen.
Ik wil dromen.
- Ik droomde.
- Ik was aan het dromen.
Stop met dromen.
Ik ben aan het dromen.
- Ge doet mij dromen.
- Je doet me dromen.
terwijl ze zachtjes praatten over hun dromen,
- Droomt Tom?
- Is Tom aan het dromen?
Ik ben aan het dromen.
Mocht je willen!
- Help me in plaats van te dagdromen!
- Hou op met dagdromen en help me!
De veranderingen die we willen, worden niet alleen door dromen bereikt,
Hoe zou ik een robot kunnen zijn? Robots dromen niet.
hoe ze het leven kunnen scheppen waar ze van dromen.
Hoe aangenaam is het te dromen, als we onze plannen niet moeten realiseren.
Ze had er nooit van gedroomd hem in een vreemd land te ontmoeten.
Ik weet niet waarom ze er in mijn dromen niet is. Misschien wil ze er niet zijn zodat ze me niet stoort.