Translation of "Jeder" in Dutch

0.032 sec.

Examples of using "Jeder" in a sentence and their dutch translations:

- Jeder träumt.
- Ein jeder träumt.
- Jeder Mensch träumt.

Iedereen droomt.

- Ist jeder fertig?
- Ist jeder bereit?

Is iedereen klaar?

- Jeder weiß das.
- Jeder weiß es.

Iedereen weet dat.

- Jeder liebt Puppen.
- Jeder liebt Marionetten.

Iedereen houdt van poppen.

- Jeder kann es machen.
- Das kann jeder.
- Jeder kann das machen.

Iedereen kan dat doen.

jeder Dritte,

een derde --

Jeder lügt.

Iedereen liegt.

Jeder weinte.

Iedereen huilde.

- Jeder macht mal Fehler.
- Jeder macht Fehler.

Iedereen maakt fouten.

- Jeder ändert sich.
- Ein jeder verändert sich.

- Iedereen verandert.
- Ieder mens verandert.

- Jeder mag Pommes.
- Jeder mag Pommes frites.

- Iedereen houdt van patat.
- Iedereen houdt van friet.
- Iedereen houdt van frietjes.

- Jeder kann Fehler machen.
- Jeder kann einen Fehler machen.
- Jeder kann sich irren.

- Iedereen kan fouten maken.
- Iedereen kan wel een foutje maken.

- Fast jeder wurde eingeladen.
- Fast jeder war eingeladen.

Bijna iedereen was uitgenodigd.

- Jeder liebt sein Vaterland.
- Jeder liebt sein Land.

Iedereen houdt van zijn land.

- Jeder macht mal Fehler.
- Jeder macht Fehler.
- Jeder macht mal einen Fehler.
- Jedem unterlaufen Fehler.
- Jeder Mensch macht Fehler.

Iedereen maakt fouten.

- Jeder kann es machen.
- Jeder ist in der Lage, dies zu tun.
- Das kann jeder.
- Jeder kann das machen.

- Iedereen kan dat doen.
- Om het even wie kan dat doen.
- Dat kan iedereen doen.
- Dat kan om het even wie doen.

Jeder hat Schwächen.

Iedereen heeft zwakheden.

Jeder liebt Musik.

Iedereen houdt van muziek.

Jeder darf mitmachen.

Iedereen mag deelnemen.

Ist jeder fertig?

Is iedereen klaar?

Jeder weiß das.

Iedereen weet dat.

Jeder tut das.

- Iedereen doet dit.
- Iedereen doet dat.

Jeder braucht Freunde.

Iedereen heeft vrienden nodig.

Marketing kann jeder.

- Iedereen kan aan marketing doen.
- Marketing is voor iedereen weggelegd.

Jeder will etwas.

Iedereen wil iets.

Jeder ist einzigartig.

Iedereen is uniek.

Jeder schätzt Geld.

Iedereen houdt van geld.

Jeder hat Geheimnisse.

Iedereen heeft geheimen.

Jeder kennt jeden.

Iedereen kent iedereen.

Jeder liebt es.

Iedereen houdt ervan.

Jeder hört dich.

- Iedereen luistert naar je.
- Iedereen luistert naar jou.

Jeder will Geld.

Iedereen wil geld.

Jeder macht Fehler.

Iedereen maakt fouten.

Jeder muss sterben.

- Iedereen gaat dood.
- Iedereen sterft.

Jeder ist anders.

Ieder persoon is verschillend.

Jeder liebt Kunst.

Iedereen houdt van kunst.

Jeder Dollar hilft.

Elke dollar helpt.

Jeder ändert sich.

- Iedereen verandert.
- Ieder mens verandert.

Jeder war überrascht.

Iedereen was verbaasd.

Jeder ist da.

Iedereen is er.

Mag jeder Musik?

Houdt iedereen van muziek?

Jeder mag Pizza.

Iedereen houdt van pizza.

Jeder hat Durst.

Iedereen heeft dorst.

Jeder kann teilnehmen.

Iedereen mag deelnemen.

Jeder kennt sie.

Iedereen kent hen.

Jeder denkt dasselbe.

Iedereen denkt hetzelfde.

- Jeder hat seinen eigenen Geschmack.
- Jeder hat seinen Geschmack.

- Ieder zijn ding.
- Over smaak valt niet te twisten.

- Jeder macht mal Fehler.
- Jeder macht Fehler.
- Jeder macht mal einen Fehler.
- Jedem unterlaufen Fehler.

Iedereen maakt fouten.

- Im Dorf kannte ihn jeder.
- Jeder im Dorfe kannte ihn.

Iedereen in het dorp kende hem.

- Jeder macht mal einen Fehler.
- Jeder kann einen Fehler machen.

Iedereen kan wel een foutje maken.

- Jeder Zuschauer kauft eine Karte.
- Jeder Zuschauer kauft eine Eintrittskarte.

Iedere toeschouwer koopt een kaartje.

Und jeder Träger erhielt...

En elke drager ontving…

Jeder liebt große Pizzen.

Iedereen houdt van grote pizza's.

Jeder nennt ihn Jeff.

Iedereen noemt hem Jeff.

Jeder kann das machen.

Iedereen kan dat doen.

Jeder lobt den Jungen.

Iedereen looft de jongen.

Jeder kennt das Gesetz.

Iedereen kent de wet.

Jeder spricht eine Sprache.

Iedereen spreekt een taal.

Jeder findet sie nett.

Iedereen vindt haar aardig.

Jeder kennt seinen Namen.

Iedereen kent zijn naam.

Jeder hat das gemerkt.

- Dat is iedereen opgevallen.
- Iedereen heeft dat gemerkt.

Jeder sollte schwimmen können.

Iedereen zou moeten kunnen zwemmen.

Jeder kann Fehler machen.

Iedereen kan fouten maken.

Jeder Mensch ist einzigartig.

- Iedere persoon is uniek.
- Ieder mens is uniek.

Jeder ist etwas Besonderes.

Ieder persoon is bijzonder.

Jeder braucht ein Hobby.

Iedereen heeft een hobby nodig.

- Alle sprangen.
- Jeder sprang.

Iedereen sprong.

Jeder Apfel ist rot.

Elke appel is rood.

Jeder Mensch ist sterblich.

Ieder mens is sterfelijk.

Jeder liebt sein Land.

Iedereen houdt van zijn land.

Jeder hat sein Steckenpferd.

Ieder heeft zijn stokpaardje.