Examples of using "Holländisch" in a sentence and their dutch translations:
Ze spreken Nederlands.
- Spreekt u Nederlands?
- Spreken jullie Nederlands?
Zij is een moedertaalspreker van het Nederlands.
Jouw Nederlands is verschrikkelijk.
- Spreekt u Nederlands?
- Spreek je Nederlands?
Mijn vaders spreken geen Nederlands.
- Spreekt u Nederlands?
- Spreek je Nederlands?
- Spreken jullie Nederlands?