Examples of using "Garage" in a sentence and their dutch translations:
Ga naar de garage.
De garage was leeg
- Hebben jullie een garage?
- Heeft u een garage?
- Heb je een garage?
Hij heeft geen garage nodig.
Zet de auto in de garage.
Zet de auto in de garage.
Zet de auto in de garage.
Mijn vader veegt de garage.
Zet de auto in de garage.
"Waar is je auto?" - "Voor de garage."
Mijn vader is in de garage.
In zijn garage staan twee auto's.
In zijn garage staan twee auto's.
- De auto is in de garage.
- De auto staat in de garage.
Mijn auto staat in de garage.
De auto staat voor de garage.
Tom heeft drie auto's in zijn garage.
"Waar is je auto?" - "Voor de garage."
De jongen zijn fiets is in de garage.
Hoelang zou je erover doen om mijn garage te verven?
ook al ben ik een 14-jarige, bezig in haar garage
Te koop: vrijstaande woning met garage en 1200 m² grond op een mooie locatie aan zee.