Examples of using "Leer" in a sentence and their dutch translations:
- De batterij is leeg!
- De accu gaf het op.
Je rekening is leeg.
Het is leeg.
Het was leeg.
- Maak je zakken leeg.
- Maak uw zakken leeg.
- Maak jullie zakken leeg.
- Mijn batterij is bijna leeg.
- Mijn batterij staat op het punt dood te gaan
- Mijn batterij is bijna dood.
Toms portemonnee is bijna leeg.
tot hij leeg was.
De autobatterij is leeg
De batterij is leeg!
Dit huis staat leeg.
De garage was leeg
De schuur was leeg.
De kamer was leeg.
Toms kamer is leeg.
De koelkast is leeg.
De straat is leeg.
De accu van mijn auto is leeg.
Het huis staat leeg.
De container is leeg.
Mijn tas is leeg.
De batterij is leeg!
Ze is leeg van binnen.
De doos is bijna leeg.
Al de dozen zijn leeg.
Het klaslokaal was bijna leeg.
Mijn batterij is bijna dood.
Toen was de straat leeg.
Dit blad is leeg!
De koelkast is helemaal leeg.
De koelkast was helemaal leeg.
De doos was open en leeg.
De batterij van mijn mp3-speler was leeg.
Ik trof de kamer leeg aan.
De doos was open en leeg.
Mijn leven is leeg zonder hem.
Ik heb de doos leeg gevonden.
De doos was open en leeg.
De batterij van mijn mp3-speler was leeg.
Zonder jou was mijn leven helemaal leeg geweest.
- Ik heb de lege doos gevonden.
- Ik heb de doos leeg gevonden.
Deze doos is leeg. Er zit niets in.
Ik heb de doos opgemaakt. Ze was leeg.
Ik heb de doos opgemaakt. Ze was leeg.
De doos was leeg toen ik hem openmaakte.
De parkeerplaats achter de school is praktisch leeg.
Je moet zo doen... Het moet leeg klinken.
Ik kon u niet telefoneren, de batterij was plat.
De bus was leeg, op een oude vrouw na.
Hoeveel berlinerbollen kun je op een lege maag eten? Slechts één. Na de eerste is de maag niet meer leeg.