Examples of using "Deckel" in a sentence and their dutch translations:
Deksel erop.
- De deksel gaat er niet van af.
- Het deksel gaat er niet af.
- Het deksel kan er niet af.
- Ik krijg het deksel er niet af.
- Ik kan het deksel er niet af krijgen.
- De deksel gaat er niet van af.
- Het deksel gaat er niet af.
Op elk potje past een dekseltje.
De deksel gaat er niet van af.
Ik krijg het deksel er niet af.
Tom heeft een deksel op de pan gelegd.
...en balanceerde het stom genoeg op de deksel van een ijsbakje...
Er is geen pot zo scheef, of er past wel een deksel op.