Examples of using "Passt" in a sentence and their dutch translations:
Past dit?
Het past niet.
Dat is prima.
Is 6 uur goed?
Past dat bij je?
Ze zijn lastig te combineren.
Je let niet op!
- Wees op je hoede.
- Let op.
- Kijk uit.
Wanneer komt het u uit?
Het komt nogal ongelegen.
Je stropdas past bij je pak.
Pas op voor de afgrond.
Rode wijn past goed bij vlees.
- Akkoord.
- Dat is oké.
- Vandaag past niet voor mij.
- Vandaag komt mij niet goed uit.
Komende woensdag is oké.
Grijs past goed bij rood.
Deze sleutel past niet in het slot.
De das past niet bij mijn pak.
Die das zit je echt goed.
Op elk potje past een dekseltje.
Deze stropdas past bij je pak.
- Om 11u is OK voor mij.
- Om elf past me goed.
Ik ben bang dat deze sleutel niet past.
De das past niet bij mijn pak.
Overdag past Oma op de kinderen.
Deze muziek past bij mijn huidige stemming.
Deze sleutel past niet in het slot.
Zwarte veters op bruine schoenen? Dat past niet samen!
Die jurk past mooi bij haar rode haren.
Tom past vanavond op de kinderen van Mary.
Komt het je uit morgen met het werk te beginnen?
Die donkere mantel past niet bij haar donkere huid.
Ik denk niet dat dit overhemd bij die rode stropdas past.
Er is geen pot zo scheef, of er past wel een deksel op.
Deze doos is zo groot dat hij niet in mijn tas past.
- Dat wil ik niet.
- Ik wil dat niet.
Whisky en thee gaan heel goed samen.
- Wees voorzichtig met wat je zegt!
- Let op je woorden!
Pas goed op jezelf.
De schoen die één perfect past, knelt bij de ander. En zo heeft iedereen ook zijn maat van een bevredigend leven.
- Let op je vingers!
- Pas op je vingers!
Deze brillen passen me niet goed, ze zijn te groot.