Examples of using "Café" in a sentence and their dutch translations:
Waar is het café?
Dat café is gezellig.
Ik ging het koffiehuis binnen.
Excuseer, waar is het café?
Daarachter is een café.
Ze beloofde hem te ontmoeten in een café.
Ik heb in het café een kopje koffie gedronken.
"Zien we elkaar volgende week vrijdag terug in het hetzelfde café?" - "Goed."
De ingrediënten van frappé zijn oploskoffie, water, suiker en eventueel melk.
De coffeeshop was niet open op zondagochtend. Er was een planningsfout onder het personeel.
Ik wil een kop koffie.