Translation of "Gegangen" in Dutch

0.013 sec.

Examples of using "Gegangen" in a sentence and their dutch translations:

- Wohin bist du gegangen?
- Wohin seid ihr gegangen?
- Wohin sind Sie gegangen?

- Waar ging je heen?
- Waar ben je geweest?
- Waar was je heen gegaan?
- Waar zijn jullie geweest?
- Waar was je heen?
- Waar gingen jullie heen?
- Waar waren jullie heen?

- Er ist gerade gegangen.
- Er ist soeben gegangen.

Hij is net weggegaan.

Er ist gegangen.

- Hij vertrok.
- Hij ging weg.

Sie ist gegangen.

Ze ging weg.

Niemand ist gegangen.

Niemand ging weg.

Maria ist gegangen.

Maria is weggegaan.

Sind sie gegangen?

Zijn ze weggegaan?

Ist sie gegangen?

Is ze weggegaan?

- Bist du zum Arzt gegangen?
- Seid ihr zum Arzt gegangen?
- Sind Sie zum Arzt gegangen?
- Bist du zur Ärztin gegangen?

- Zijt ge naar de dokter geweest?
- Ben je naar een dokter geweest?

- Bist du zum Arzt gegangen?
- Seid ihr zum Arzt gegangen?
- Sind Sie zum Arzt gegangen?

- Zijt ge naar de dokter geweest?
- Ben je naar een dokter geweest?

- Du bist zu weit gegangen!
- Ihr seid zu weit gegangen!
- Sie sind zu weit gegangen!

Je bent te ver gegaan!

- Bist du zum Laden gegangen?
- Sind Sie zum Laden gegangen?

Bent u naar de winkel gegaan?

- Wir sind Schi fahren gegangen.
- Wir sind Ski fahren gegangen.

Wij gingen skiën.

Er ist spazieren gegangen.

Hij ging wandelen.

Ich bin angeln gegangen.

- Ik ging vissen.
- Ik ben gaan vissen.

Er ist schon gegangen.

- Hij is al vertrokken.
- Hij is al weg.

Wir sind zusammen gegangen.

Wij vertrokken samen.

Tom ist gerade gegangen.

Tom is net vertrokken.

Sie ist gerade gegangen.

Ze is net vertrokken.

Mutter ist einkaufen gegangen.

Moeder is aan het winkelen.

Sie sind gerade gegangen.

- Ze zijn net vertrokken.
- Zij zijn net vertrokken.
- Ze zijn net weggegaan.
- Zij zijn net weggegaan.

Er ist Skifahren gegangen.

Hij ging skiën.

Warum seid ihr gegangen?

Waarom zijn jullie vertrokken?

Ich bin wandern gegangen.

- Ik ben gaan wandelen.
- Ik ging wandelen.

Tom ist Skifahren gegangen.

Tom ging skiën.

Wann bist du gegangen?

Wanneer ben je gegaan?

Sie ist einkaufen gegangen.

- Ze is gaan shoppen.
- Ze is gaan winkelen.

Ist Cathy auch gegangen?

Is Cathy ook gegaan?

Wohin seid ihr gegangen?

- Waar was je heen gegaan?
- Waar ging je net heen?

Sie ist Skifahren gegangen.

Zij ging skiën.

- Ich bin in den Zoo gegangen.
- Ich bin zum Zoo gegangen.

Ik ging naar de dierentuin.

- Wann bist du gestern zu Bett gegangen?
- Wann bist du gestern ins Bett gegangen?
- Wann bist du gestern schlafen gegangen?

- Hoe laat ben je gisteren gaan slapen?
- Hoe laat ben je gisteren naar bed gegaan?

Sind Sie zum Arzt gegangen?

Zijt ge naar de dokter geweest?

Sie ist gestern dahin gegangen.

Ze is daar gisteren naartoe gegaan.

Sie ist nach Italien gegangen.

Ze is naar Italië gegaan.

Sie sind alle dorthin gegangen.

Ze gingen er allemaal naartoe.

Er ist selten dorthin gegangen.

Hij ging daar zelden heen.

Ich bin zum Supermarkt gegangen.

Ik ben naar de supermarkt geweest.

Sie ist nach drinnen gegangen.

Ze is naar binnen gegaan.

Du bist zu weit gegangen!

Je bent te ver gegaan!

Ich bin nach Nagasaki gegangen.

Ik ben naar Nagasaki gegaan.

Nein, ich bin nicht gegangen.

Neen, ik ben niet gegaan.

Tom ist zum Arzt gegangen.

Tom ging naar de dokter.

- Tom ist gegangen.
- Tom ging.

Tom is weggegaan.

Ich bin zur Bank gegangen.

Ik ben naar de bank geweest.

Maria ist zu weit gegangen.

Maria ging te ver.

Yoko ist gestern einkaufen gegangen.

Joko heeft gisteren boodschappen gedaan.

Sie ist nach Amerika gegangen.

Ze is naar Amerika gegaan.

Er ist zu weit gegangen.

Hij overdreef.

Ich bin zum Zoo gegangen.

Ik ging naar de dierentuin.

Ich bin ins Bett gegangen.

Ik ging naar bed.

Ich bin ins Krankenhaus gegangen.

Ik ging naar het ziekenhuis.

Wir sind zu Fuß gegangen.

- We hebben gewandeld.
- We wandelden.

Sie ist nach Hause gegangen.

Ze ging naar huis.

Wir sind ins Museum gegangen.

We zijn naar het museum gegaan.

Ich bin ins Gefängnis gegangen.

Ik ben naar de gevangenis geweest.

Bist du zum Arzt gegangen?

Zijt ge naar de dokter geweest?

Seid ihr zum Arzt gegangen?

Zijt ge naar de dokter geweest?

Sie sind gestern angeln gegangen.

Ze gingen gisteren vissen.

Ich bin ins Kaffeehaus gegangen.

Ik ging het koffiehuis binnen.

Er ist nach Hause gegangen.

- Hij is naar huis gegaan.
- Hij is naar zijn huis gegaan.

Ich bin einfach dorthin gegangen.

Ik ben slechts daarheen gegaan.

Wir sind ins Kino gegangen.

We zijn naar de bioscoop gegaan.

Warum bist du früher gegangen?

Waarom ben je vroeg weggegaan?

- Wann bist du gestern ins Bett gegangen?
- Wann bist du gestern schlafen gegangen?

Hoe laat ben je gisteren naar bed gegaan?