Examples of using "Betrügen" in a sentence and their dutch translations:
Anderen bedriegen is slecht, maar jezelf bedriegen is nog veel slechter.
Ze spelen vals.
Hij hoopte dat ze hem niet zou bedriegen.
Net als veel anderen, zal ze hem bedriegen.
Vertaler, verrader.
Laat u niet bedriegen.
De natuur bedriegt ons nooit; het zijn altijd wij die onszelf bedriegen.