Examples of using "Bad" in a sentence and their dutch translations:
Er zit een kakkerlak in de badkamer.
Is het bad klaar?
De badkamer is vrij hoor.
Is het bad schoon?
Ik ben aan het baden.
Ik ga een bad nemen.
Er zit een kakkerlak in de badkamer.
Ik heb geen heet bad nodig.
Tom neemt een bad.
- Ik zit in bad.
- Ik ben een bad aan het nemen.
- Ik zit nu in bad.
- Ik ben nu een bad aan het nemen.
- Ik ben aan het baden.
Ik neem bijna elke dag een bad.
De jongen wast zich in de badkamer.
Tom badderde.
Wilt u een kamer met een bad of een douche?
De meeste Japanners nemen elke dag een bad.
Ik neem bijna elke dag een bad.
Mary ging naar de badkamer om haar make-up bij te werken.
Ik neem bijna elke dag een bad.
...en de hitte langzaam op te bouwen als een bad...
- Ik zit nu in bad.
- Ik ben nu een bad aan het nemen.
- Ik ben aan het baden.
In de zomer baad ik elke ochtend.
Hoeveel maal per week neemt ge een bad?
- Tom zit nu in bad.
- Tom neemt een bad.
Tijd voor een heet bad, en dan is het bedtijd.
- Ik zit in bad.
- Ik ben een bad aan het nemen.
- Ik ben aan het baden.
Onmiddellijk na het warme bad dronk ik wat sap.
We geven ze een badkamer en water.
Ze neemt elke morgen een bad.
De handdoek is in de badkamer.
Ik wens een eenpersoonskamer met bad voor twee nachten.
Het bad was niet warm genoeg, dus kon ik er niet van genieten.
De meeste Japanners nemen elke dag een bad.
- Hoeveel maal per week neemt ge een bad?
- Hoeveel keer per week neem je een bad?
Ik ben uitgeput! Ik wil alleen naar huis gaan, een bad nemen en naar bed gaan.
Tom neemt elke dag een bad vlak voor het eten.