Examples of using "übermorgen" in a sentence and their dutch translations:
Kom overmorgen.
Kom overmorgen.
- Kom na morgen.
- Kom overmorgen.
- Ik zie je overmorgen.
- Tot overmorgen.
Kom overmorgen.
Tot overmorgen.
Ik schrijf u overmorgen.
Overmorgen is het zondag.
Kom overmorgen.
Overmorgen is het dinsdag.
En de dag daarna?
- Ben je overmorgen vrij?
- Bent u overmorgen vrij?
- Zijn jullie overmorgen vrij?
Ik schrijf u overmorgen.
We vertrekken overmorgen.
Ik word overmorgen 13.
School begint overmorgen.
Ik vertrek overmorgen.
Ik ga overmorgen naar Boston.
Overmorgen hebben ze een feest.
Ik kom overmorgen terug naar Australië.
Overmorgen zullen we er niet meer zijn.
Stel nooit uit tot morgen wat je overmorgen kunt doen.
Stel nooit uit tot morgen wat je overmorgen kunt doen.