Examples of using "Téléphone " in a sentence and their dutch translations:
Wie heeft de telefoon uitgevonden?
- Mag ik je telefoon gebruiken?
- Mag ik jouw telefoon gebruiken?
- Kent zij uw telefoonnummer?
- Kent ze je telefoonnummer?
- Kent zij uw telefoonnummer?
- Kent ze je telefoonnummer?
Mag ik je telefoon gebruiken?
Mag ik je telefoon gebruiken?
Is hij klaar met telefoneren?
Kent ze je telefoonnummer?
Neem de telefoon op.
Wat is jullie telefoonnummer?
Is hij klaar met telefoneren?
Heb je het telefoonnummer opgeschreven?
Mag ik je telefoon gebruiken?
- Wat is jouw telefoonnummer?
- Wat is uw telefoonnummer?
- Wat is jullie telefoonnummer?
Ziet ge de vogel op de telefoonleiding?
Kan ik van de telefoon gebruikmaken?
- Welk is uw telefoonnummer?
- Welk is je telefoonnummer?
- Zou ik je telefoon mogen gebruiken?
- Mag ik je telefoon gebruiken?
- Mag ik jouw telefoon gebruiken?
Wat is jouw telefoonnummer?
"Stoort het u als ik uw telefoon gebruik?" "Neen, doet u maar."
Heb je de prijs van deze telefoon gezien? Hij kost stukken van mensen!
Mag ik jouw telefoon gebruiken?
Is hij klaar met telefoneren?