Translation of "Rentrer" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Rentrer" in a sentence and their dutch translations:

- Tu devrais rentrer chez toi.
- Vous devriez rentrer chez vous.

- Je kan maar beter naar huis gaan.
- Je kunt beter naar huis gaan.

- Tu devrais rentrer tôt chez toi.
- Tu devrais rentrer tôt à la maison.
- Vous devriez rentrer tôt chez vous.
- Vous devriez rentrer tôt à la maison.

Je moet vroeg naar huis gaan.

Il vient juste de rentrer.

Hij is net teruggekomen.

Nous devrions rentrer chez nous.

Laat ons naar huis gaan.

- Tu peux maintenant rentrer à la maison.
- Tu peux maintenant rentrer chez toi.

- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.

- Mary vient juste de rentrer chez elle.
- Marie vient de rentrer à la maison.

Mary is net thuisgekomen.

- Vas-tu rentrer chez toi pour Noël ?
- Allez-vous rentrer chez vous pour Noël ?

- Ga je naar huis voor Kerstmis?
- Gaat u naar huis voor Kerstmis?
- Gaan jullie naar huis voor Kerstmis?

L'instituteur l'autorisa à rentrer chez lui.

De leraar stond toe dat hij naar huis ging.

Il est déjà l'heure de rentrer.

- Het is al tijd om naar huis te gaan.
- Het is reeds tijd om naar huis te gaan.

Il vient de rentrer de l'étranger.

Hij is net vanuit het buitenland terug.

Je viens de rentrer de l'école.

Ik ben net terug uit school.

Tu peux maintenant rentrer chez toi.

Je mag nu naar huis gaan.

Tom doit rentrer à la maison.

Tom moest naar huis.

Vous pouvez rentrer à la maison.

Ge moogt naar huis gaan.

Ne laisse pas le chien rentrer.

Laat de hond niet binnenkomen.

Marie vient de rentrer chez elle.

Mary is net thuisgekomen.

Marie vient de rentrer à la maison.

Mary is net thuisgekomen.

Tu dois rentrer pour 21 h 00.

Je moet om negen uur thuis zijn.

L'instituteur laissa les garçons rentrer chez eux.

De leerkracht liet de jongen naar huis gaan.

Je viens de rentrer de Grande-Bretagne.

- Ik ben zojuist uit Groot-Brittannië gekomen.
- Ik kwam juist terug uit Groot-Brittannië.

Puis-je rentrer à la maison maintenant ?

Mag ik nu naar huis gaan?

Tu peux maintenant rentrer à la maison.

- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.

Je ne veux pas rentrer chez moi.

Ik wil niet naar huis.

Je suis pressé de rentrer chez moi.

Ik heb haast om thuis te komen.

Elle était impatiente de rentrer chez elle.

Ze wilde graag naar huis.

Tom vient de rentrer à Boston aujourd'hui.

Tom is vandaag juist weer aangekomen in Boston.

Je compte rentrer chez moi pour Noël.

Ik ben van plan om met Kerstmis naar huis te gaan.

L'enfant ne voulait pas rentrer chez lui.

Het kind wilde niet terug naar huis.

Je ne peux pas rentrer chez moi.

- Ik kan niet naar huis.
- Ik kan niet naar huis gaan.

- Je dois rentrer chez moi.
- Je dois rentrer à la maison.
- Je dois me rendre chez moi.

Ik moet naar huis gaan.

Ouvrez la porte et laissez rentrer le chien.

Doe de deur open en laat de hond binnen.

Je te conseille de rentrer à la maison.

Ik raad je aan naar huis te gaan.

J'ai dû rentrer à la maison à pied.

Ik moest te voet naar huis gaan.

- Dépêche-toi et rentre.
- Dépêche-toi de rentrer.

Schiet op en stap in.

J'essaie de rentrer en contact avec sa sœur.

Ik probeer contact te krijgen met haar zus.

Nous ferions mieux de rentrer chez nous, maintenant.

We zouden nu beter naar huis gaan.

J'ai l'intention de rentrer chez moi pour Noël.

Ik ben van plan om met Kerstmis naar huis te gaan.

Il est temps pour elle de rentrer chez elle.

Het is tijd voor haar om naar huis te gaan.

- Laissez-moi rentrer.
- Laisse-moi entrer.
- Laissez-moi entrer.

Laat me binnen.

Comment oses-tu rentrer chez moi sans ma permission !

Hoe durf je mijn huis te betreden zonder toestemming!

Non. Je suis désolé, je dois rentrer de bonne heure.

- Nee. Ik moet helaas weer vroeg terug.
- Nee. Het spijt me, maar ik moet vroeg terug.

Il était trop soûl pour rentrer chez lui en voiture.

Hij was te dronken om naar huis te rijden.

Je vais essayer de rentrer à la maison pour Noël.

Ik zal proberen thuis te komen voor Kerstmis.

J'ai failli ne pas rentrer à la maison pour Noël.

Ik ben bijna niet thuisgekomen voor Kerstmis.

Si c'est possible, je veux maintenant rentrer à la maison.

Indien mogelijk, zou ik nu naar huis willen gaan.

Un ocelot voit encore mieux dans le noir. Il faut rentrer.

Een ocelot kan nog beter in het donker zien. Tijd om naar huis te gaan.

- Je veux aller à la maison.
- Je veux rentrer chez moi.

Ik wil naar huis.

Maintenant qu'il ne pleut plus, on peut rentrer à la maison.

Nu dat het gestopt is met regenen, kunnen we naar huis gaan.

Il commence à faire nuit. Tu ferais mieux de rentrer chez toi.

Het wordt donker. Ga maar beter naar huis.

- Je viens de rentrer de Grande-Bretagne.
- J'arrive juste de Grande-Bretagne.

- Ik ben zojuist uit Groot-Brittannië gekomen.
- Ik kwam juist terug uit Groot-Brittannië.

- retirer de l'argent d'une facture pour la faire rentrer dans une autre.

Ik haal geld weg van de ene rekening, en stop 't in de andere.

Ces vacances ne sont pas très excitantes. Nous ferions mieux de rentrer.

Deze vakantie valt echt tegen - we kunnen net zo goed naar huis gaan.

Il hésita entre rentrer à la maison et rester au travail au bureau.

Hij aarzelde tussen naar huis gaan en blijven werken op het kantoor.

Tom a demandé à son patron s'il pouvait rentrer chez lui plus tôt.

Tom vroeg zijn baas of hij eerder naar huis mocht.

Si je devais rentrer à la maison tard, ne m'attends pas s'il te plait.

Mocht ik laat thuiskomen, wacht dan niet op me.

- Je l'ai vu rentrer dans la chambre.
- Je l'ai vu entrer dans la pièce.

Ik zag hem de kamer binnengaan.

Il y a une autre entrée, on dirait. C'est par là qu'il a dû rentrer.

Er is een andere ingang. Daar zal de slang wel zijn binnengekomen.

La ligne jusqu'à ce qu'une blessure à l'épaule le dernier jour l'oblige à rentrer en France.

de linie vast totdat een schouderwond op de laatste dag zijn terugkeer naar Frankrijk dwong.

- Quand rentre-t-elle à la maison ?
- Quand est-ce qu'elle va rentrer à la maison ?

Wanneer komt ze terug thuis?

Dès demain, vous pouvez sans risques rentrer chez vous par le train, en voiture ou en avion.

- Vanaf morgen kunt ge zonder risico naar huis gaan per trein, auto of vliegtuig.
- Vanaf morgen kun je zonder risico per trein, auto of vliegtuig naar huis gaan.

- Je dois rentrer chez moi.
- Je dois aller chez moi.
- Il me faut aller à la maison.

Ik moet naar huis gaan.

Nous devons rentrer vite parce que nous avons parié que nous serons les premiers à la maison.

We moeten gauw naar huis, omdat we gewed hebben dat we als eersten thuis zullen zijn.

Si tu restes encore aujourd'hui pendant une heure à l'école avant de rentrer chez toi tu seras puni.

Als je vandaag weer een uur op school blijft hangen voor je thuiskomt, dan zwaait er wat.

Le 11 juin, il est ordonné à Soult de rentrer à Laon afin de rencontrer Napoléon le 12 juin.

Op 11 juni kreeg Soult de opdracht terug te keren naar Laon om Napoleon op 12 juni te ontmoeten.

Au début, c'est dur de rentrer dans l'eau. C'est un des lieux les plus terrifiants où l'on puisse nager.

In het begin is het moeilijk om het water in te gaan. Het is een van de wildste, engste plekken om te zwemmen.

Je suis éreinté ! Je n'ai plus qu'une envie : rentrer chez moi, prendre un bon bain, et aller me coucher.

Ik ben uitgeput! Ik wil alleen naar huis gaan, een bad nemen en naar bed gaan.

- Quand est-ce qu'elle rentre ?
- Quand est-ce qu'elle va rentrer à la maison ?
- Quand rentrera-t-elle chez elle ?

Hoe laat komt zij thuis?

J’habite en ce moment à Boston, aux États-Unis, mais je prévois de rentrer au Japon dans le courant de cette année.

Ik woon nu in Boston in Amerika, maar ik ben van plan dit jaar nog terug naar Japan te gaan.

- Maintenant qu'il ne pleut plus, on peut rentrer à la maison.
- Comme maintenant il ne pleut plus, nous pouvons aller à la maison.

Nu dat het gestopt is met regenen, kunnen we naar huis gaan.