Examples of using "Papa" in a sentence and their dutch translations:
Papa werkt.
Fijne verjaardag, papa.
Nee, papa.
Papa liet een scheet.
Hallo papa!
Nu is vader wakker.
Papa moedigt hem altijd aan.
Papa is groot.
Waar is pappa?
Ik ga pap vermoorden.
- Papa is ongeduldig vandaag.
- Papa is vandaag ongeduldig.
- Papa zit in bad.
- Papa is aan het baden.
Hou je vast aan papa!
Papa, waar ga je heen?
Hoe gaat het met je vader?
Papa heeft boeken voor me gekocht.
Papa weet wat hij doet.
Zeg tegen papa dat hij moet komen.
Is pap in de keuken?
Vertel het niet tegen papa.
Mama en papa zijn erg nerveus.
Papa heeft een fototoestel voor me gekocht.
Pappa is trots op zijn auto.
Mama is ouder dan papa.
Waar is pappa?
Dat is het gebouw waar papa werkt.
Papa komt morgen thuis.
Mijn vader is groot.
Paps, kijk, een ufo! Ja, het is een ufo!
Papa is een man die hard werkt.
Waarom is pap in de keuken?
Papa, mag ik buiten gaan spelen?
Is pap in de keuken?
De Kerstman is eigenlijk gewoon jouw vader, nietwaar?
Hij is drie jaar jonger dan papa.
Papa, ik kan niet meer lopen. Draag me.
Dat zal papa niet leuk vinden.
Ooit koop ik een suikerspinmachine.
Papa, wat ga je me voor Kerstmis geven?
Papa, ik ben zwanger. Hier is een lijst van de verdachten ...
Toen mijn vader thuiskwam, keek ik tv.
Mijn papa is voor het ogenblik niet thuis.
Maar - sorry, papa - als kind haatte ik hem hiervoor.
Papa, waarom onweert het 's winters niet?
Als jij je niet gedraagt, dan komt de Kerstman niet hoor.
Mijn vader is een beetje ouderwets.
Op een dag gaf zijn vader hem een mooi klein hoornen mesje.
Pa moet nodig een pauze nemen. Hij is al drie uur in de tuin bezig.
- Ik hoorde dat er onlangs een suikerspinwinkel geopend werd. Laten we gaan, jongens.
- Ik heb gehoord dat er een suikerspinzaak net geopend werd. Laten we gaan jongens.
We maken ons zorgen over opa en oma.