Examples of using "Travaille" in a sentence and their dutch translations:
Werk!
Hij werkt veel.
Ik werk alleen.
Ik werk.
Tom werkt.
Ze werkt.
Mennad werkt.
Hij werkt.
Yanni werkt.
Werkt Tom?
Ik werk 's nachts.
Hij werkt 's nachts.
Hij werkt nauwelijks.
Tom werkt altijd.
- Ik werk voor jou.
- Ik werk voor u.
- Ik werk voor jullie.
Ik werk op de ambassade.
- Tom werkt langzaam.
- Tom werkt traag.
Bid en werk.
- Ze werkt hard.
- Zij werkt hard.
Ik ben er nog mee bezig.
Zij werkt alleen.
Ik werk te veel.
Ik werk hier.
Tom werkt veel.
John werkt hard.
Ik werk alleen.
Tom werkt alleen.
Tom werkt te veel.
Hij werkt veel.
Ik werk nog.
Bid en werk!
Tom werkt laat.
Werkt hij?
Ik werk veel.
Ze werkt langzaam.
Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.
Hij werkt altijd hard.
Mijn vader werkt in een fabriek.
Ik werk evenveel als jij.
Hij werkt als vertaler.
Hier werkt mijn vader.
maar ze doet haar werk goed.
Werk langzaam.
- Hoe snel werkt Tom toch!
- Je moet zien hoe snel Tom werkt!
Ik werk 's nachts.
Waar werkt Tom nu?
Ik werk in Milaan.
Ik werk 's morgens.
Hier werkt mijn vader.
Tom werkt in Boston.
Ik werk nu hier.
Hij werkt als vertaler.
Wie werkt vanavond?
Ze werkt erg hard.
Tom werkt niet meer.
Waar werkt Marika nu?
Lantier werkt niet.
Hij werkt voor haar.
Ik werk bij McDonald’s.
Hij werkt op zondag.
Werk niet te veel!
Tom werkt met ons.
Ik werk voor jullie.
Ik werk voor Tom.
Ik werk voor jou.
Ik werk in Grenoble.
Waar werkt hij?