Examples of using "Write" in a sentence and their dutch translations:
Schrijf hem.
Schrijf!
Schrijf me.
- Schrijf het op!
- Noteer het!
Schrijf iets.
Schrijf me snel!
Schrijf Spaans.
Schrijf Tom.
Ze schrijven.
Schrijf me.
Schrijf leesbaar.
- Jij schrijft.
- Je schrijft.
Schrijf me snel!
Thomas houdt van schrijven.
Dichters schrijven gedichten.
Schrijf een rapport.
- Schrijf je naam.
- Schrijf uw naam.
Ik moet schrijven.
Ik schrijf gedichten.
Kunt u schrijven?
Schrijf alles op.
Schrijf me iets.
Schrijf dat op.
Schrijf dit op.
Schrijf ze.
Schrijf korte zinnen!
Schrijf in het Berbers.
Schrijf hem.
Ze kan niet lezen of schrijven.
Je zou een boek moeten schrijven!
Schrijf hier je adres.
Ik schrijf een brief.
Ik schrijf regelmatig artikels.
Schrijf met een pen.
Heb jij dat geschreven?
Schrijf zijn adres op.
We zullen een brief schrijven.
Ze schrijven.
Ik heb dit niet geschreven.
Tom heeft niets geschreven.
Schrijf alstublieft uw adres op.
Ik heb dat niet geschreven.
Tom schreef niet terug.
Thomas houdt van schrijven.
Schrijf alsjeblieft gauw terug.
Schrijf niet met inkt.
Schrijf het met potlood.
Wanneer schrijf je?
Waar schrijft u?
Thomas houdt van schrijven.
Kun je cursief schrijven?
Ik schrijf geen brieven.
Heb jij dit geschreven?
- Jij schrijft, ik lees.
- U schrijft, ik lees.
- Jullie schrijven, ik lees.
Ik schrijf geen poëzie.
Wat schreef Tom?
Zeg me wat ik moet schrijven en ik zal het schrijven voor je.
Thomas houdt van schrijven.
Schrijf jullie naam in hoofdletters.
Ik zal Tom een brief schrijven.
- Ik schrijf Tom een briefje.
- Ik zal Tom een briefje schrijven.
Ik zal Tom een brief schrijven.